Wat bete­kent water­lot bij bomen?

Wat bete­kent water­lot bij bomen?

 

Water­lo­ten bij bomen zijn snel­le, recht­op­staan­de, hori­zon­ta­le of in niet nader te benoe­men rich­ting groei­en­de scheu­ten die uit de stam of oude­re tak­ken groeien.

Deze scheu­ten kun­nen ont­staan als reac­tie op stress, bescha­di­ging (zoals snoei­en of breuk), of wan­neer de boom (plots) over­ma­tig licht of water ontvangt.

Water­lo­ten wor­den geken­merkt door hun snel­le groei en kun­nen soms als onge­wenst wor­den beschouwd, voor­al in beheer­de land­schap­pen, omdat ze de vorm en struc­tuur van de boom kun­nen ver­sto­ren en kun­nen lei­den tot een dich­te­re, min­der beheers­ba­re kroon.

Ech­ter moet je besef­fen dat het vor­men van water­lot één van de over­lef­vings­me­cha­nis­men van een boom is. En dat je water­lo­ten door­dacht moet behe­ren en niet zomaar verwijderen.

 

 

Ken­mer­ken van waterloten

 

  • Loca­tie en groei­rich­ting: water­lo­ten kun­nen over­al op de stam of gro­te­re tak­ken ver­schij­nen en groei­en vaak ver­ti­caal of in een stei­le hoek, wat con­tras­teert met de natuur­lij­ke groei­rich­ting van de tak­ken van de boom.
  • Snel­le groei: ze heb­ben soms de nei­ging snel te groei­en in ver­ge­lij­king met ande­re tak­ken en kun­nen bin­nen een enkel groei­sei­zoen aan­zien­lij­ke leng­tes berei­ken. Voor­al ortho­troop water­lot bij vita­le bomen kan erg snel groei­end zijn.
  • Dun­ne, zwak­ke struc­tuur: ondanks hun snel­le groei zijn water­lo­ten vaak dun en zwak­ker dan ande­re tak­ken en kun­nen gemak­ke­lijk bre­ken onder belas­ting. Hun groei ver­trekt uit adven­tief­knop­pen of sla­pen­de knop­pen. Van­daar dat hun aan­hech­ting vaak min­der sterk is, voor­al de eer­ste jaren na hun ont­staan, dan bij een nor­ma­le takaan­hech­ting. Die eer­der op jong en dun hout ont­staat uit sla­pen­de knop­pen of knop­pen in de blad­ok­sel tij­dens de nor­ma­le groei­ont­wik­ke­ling. En als­maar ver­ste­vi­gen naar­ma­te de dik­te­groei toeneemt.

 

 

Oor­za­ken van waterloten

 

  • Snoei­en of bescha­di­ging: bescha­di­ging van de boom, door snoei­en of ande­re oor­za­ken, kan de groei van water­lo­ten trig­ge­ren of sti­mu­le­ren als de boom pro­beert het ver­lo­ren blad­op­per­vlak te compenseren.
  • Stress: bomen onder stress, door bij­voor­beeld droog­te of ziek­te, kun­nen water­lo­ten pro­du­ce­ren, op het moment dat de stress weg­valt, dit als onder­deel van een poging om te herstellen.
  • Over­ma­tig licht of water: over­ma­ti­ge bloot­stel­ling aan licht, voor­al na het ver­wij­de­ren van omlig­gen­de bomen of tak­ken, of over­ma­ti­ge water­gift kan ook de groei van water­lo­ten stimuleren.

 

 

Beheer en impli­ca­ties van waterloten

 

  • Behou­den of snoei­en: omdat water­lot vaak voor­af­ge­gaan wordt door een peri­o­de van stress en water­lot een over­le­vings­me­cha­nis­me is, dien je water­lot zoveel moge­lijk te behou­den. Gedeel­te­lij­ke snoei kan ech­ter nodig zijn om onge­wens­te water­lo­ten te ver­wij­de­ren en de gewens­te vorm en struc­tuur van de boom te behou­den. Het is belang­rijk om dit zorg­vul­dig te doen om ver­de­re stress of over­ma­ti­ge pro­duc­tie van water­lo­ten en ver­de­re ver­zwak­king van de boom te voorkomen.
  • Gezond­heids­be­oor­de­ling: de aan­we­zig­heid van water­lo­ten kan een indi­ca­tie zijn dat de boom stress ervaart of her­stelt van bescha­di­ging, dus een gron­di­ge beoor­de­ling van de gezond­heid van de boom kan nodig zijn.
  • Pre­ven­tie: het ver­mij­den van onno­di­ge stress en het hand­ha­ven van opti­ma­le groei­om­stan­dig­he­den voor de boom ver­kleint de kans op vor­ming van waterloten.

Water­lo­ten kun­nen zowel een adap­tie­ve reac­tie van bomen op stress en bescha­di­ging ver­te­gen­woor­di­gen als een uit­da­ging vor­men voor het beheer van bomen in land­schaps- en ste­de­lij­ke omge­vin­gen. Een goed begrip van de oor­za­ken en het effec­tie­ve beheer van water­lo­ten is essen­ti­eel voor de alge­he­le zorg en onder­houd van bomen.

 

 

Wel­ke con­clu­sies kan je trek­ken over de con­di­tie van een boom aan de hand van het soort water­lot (age­o­troop, pla­gi­o­troop of othotroop)?

 

De vorm en ori­ën­ta­tie van water­lo­ten die een boom pro­du­ceert, kun­nen inzicht bie­den in de con­di­tie van de boom en de reac­tie op bepaal­de stres­sfac­to­ren of omge­vings­om­stan­dig­he­den. Hier zijn enke­le alge­me­ne observaties:

 

 

Ortho­troop waterlot

 

  • Ori­ën­ta­tie: ortho­troop water­lot groeit recht omhoog, paral­lel aan de zwaartekracht.
  • Con­clu­sies: de pro­duc­tie van ortho­tro­pe water­lo­ten kan dui­den op een poging van de boom om snel ver­lo­ren blad­op­per­vlak te com­pen­se­ren, vaak als reac­tie op over­ma­tig snoei­en, bescha­di­ging van de hoofd­stam of boven­ste kroon, of sig­ni­fi­can­te ver­lies van blad­mas­sa door ziek­ten of pla­gen. Het kan ook een teken zijn dat de boom pro­beert zijn foto­syn­the­ti­sche capa­ci­teit te maxi­ma­li­se­ren, moge­lijk door gebrek aan licht in de boven­ste delen van de kroon.

 

 

Pla­gi­o­troop waterlot

 

  • Ori­ën­ta­tie: pla­gi­o­tro­pe water­lo­ten groei­en in een hoek ten opzich­te van de zwaar­te­kracht, vaak meer horizontaal.
  • Con­clu­sies: pla­gi­o­tro­pe groei kan wij­zen op een meer gema­tig­de reac­tie op snoei of scha­de. Het kan ook een indi­ca­tie zijn dat de boom pro­beert de ruim­te effi­ci­ën­ter te gebrui­ken en het licht beter te van­gen, voor­al als er con­cur­ren­tie is van omlig­gen­de vege­ta­tie. In som­mi­ge geval­len kan pla­gi­o­tro­pe groei ook wij­zen op een gene­ti­sche pre­dis­po­si­tie of een aan­pas­sing aan spe­ci­fie­ke groeiomstandigheden.

 

 

Age­o­troop waterlot

 

  • Ori­ën­ta­tie: age­o­tro­pe water­lo­ten groei­en in een rich­ting die afwijkt van de zwaar­te­kracht, wat kan vari­ë­ren van bij­na hori­zon­taal tot schuin naar beneden.
  • Con­clu­sies: age­o­tro­pe groei is min­der gebrui­ke­lijk en kan wij­zen op onge­wo­ne stres­sfac­to­ren of groei­om­stan­dig­he­den. Het kan bij­voor­beeld voor­ko­men als reac­tie op fysie­ke scha­de aan de onder­kant van de kroon, onge­wo­ne licht­om­stan­dig­he­den, of zelfs als gevolg van gene­ti­sche vari­a­ties bin­nen de boomsoort.

 

 

Alge­me­ne conclusies

 

  • Reac­tie op Stress: de pro­duc­tie van water­lo­ten, onge­acht de ori­ën­ta­tie, is vaak een teken dat de boom rea­geert op stress, bescha­di­ging of ver­sto­ring van zijn nor­ma­le groeipatronen.
  • Com­pen­sa­tie­me­cha­nis­me: water­lo­ten fun­ge­ren als een com­pen­sa­tie­me­cha­nis­me om snel blad­op­per­vlak te her­stel­len en de foto­syn­the­ti­sche capa­ci­teit van de boom te ver­be­te­ren na verlies.
  • Behoef­te aan Beheer: een over­vloed aan water­lo­ten, voor­al als ze snel en in gro­te aan­tal­len ver­schij­nen, kan dui­den op een behoef­te aan zorg­vul­dig beheer en moge­lijk snoei­en om de gezond­heid en struc­tuur van de boom te behouden.

 

Het obser­ve­ren van de vorm en ori­ën­ta­tie van water­lo­ten biedt waar­de­vol­le inzich­ten in de con­di­tie van de boom en kan hel­pen bij het bepa­len van de bes­te beheer­stra­te­gie­ën om de gezond­heid en vita­li­teit van de boom te ondersteunen.

 

 

Wel­ke ande­re over­le­vings­me­cha­nis­men dan water­lot heeft een boom?

 

Bomen heb­ben ver­schil­len­de over­le­vings­me­cha­nis­men ont­wik­keld om om te gaan met stress en extre­me stressomstandigheden.

Deze mecha­nis­men stel­len bomen in staat zich aan te pas­sen aan en te over­le­ven in wis­se­len­de en soms vij­an­di­ge omge­vin­gen. Enke­le van deze over­le­vings­me­cha­nis­men zijn:

 

 

Droog­te­to­le­ran­tie en waterbeheer

 

  • Die­pe of uit­ge­brei­de wor­tel­sys­te­men: hier­mee kun­nen bomen water berei­ken uit die­pe­re bodem­la­gen of een gro­ter gebied bestrij­ken om water­op­na­me te maximaliseren.
  • Slui­ten van huid­mond­jes: om water­ver­lies door ver­dam­ping te mini­ma­li­se­ren, kun­nen bomen hun huid­mond­jes (klei­ne ope­nin­gen op de bla­de­ren) slui­ten, voor­al tij­dens tij­den van droogte.
  • Blad­ver­lies (blad­val): som­mi­ge bomen kun­nen in tij­den van extre­me droog­te bla­de­ren afwer­pen om het water­ver­lies te beperken.

 

 

Tem­pe­ra­tuur­to­le­ran­tie

 

  • Ver­an­de­rin­gen in blad­struc­tuur en ‑ori­ën­ta­tie: om over­ver­hit­ting en zon­ne­brand te voor­ko­men, kun­nen bomen hun bla­de­ren zo ori­ën­te­ren dat ze min­der direct zon­licht ont­van­gen, of bla­de­ren ont­wik­ke­len die reflec­te­rend of iso­le­rend werken.
  • Anti­vriespro­te­ï­nen en sui­kers: som­mi­ge bomen pro­du­ce­ren stof­fen die voor­ko­men dat het water in hun cel­len bevriest bij lage temperaturen.

 

 

Reac­tie op fysie­ke beschadiging

 

  • Com­part­men­ta­li­sa­tie van scha­de: bomen kun­nen scha­de­ge­bie­den iso­le­ren door che­mi­sche en fysie­ke bar­ri­è­res te vor­men, een pro­ces bekend als com­par­ti­men­ta­li­sa­tie, om de ver­sprei­ding van ziek­te­ver­wek­kers te beperken.
  • Vor­ming van call­us­weef­sel: bij bescha­di­ging vor­men bomen vaak call­us­weef­sel rond won­den om deze te bescher­men en te gene­zen. Het call­us­weef­sel kan de won­de vol­le­dig over­groei­en, wat als voor­deel heeft dat de zuur­stof uit de lucht van de won­de is afge­slo­ten en schim­mel­in­fec­ties onder­drukt worden.

 

 

Che­mi­sche ver­de­di­ging tegen pla­gen en ziekten

 

Pro­duc­tie van secun­dai­re meta­bo­lie­ten: bomen kun­nen een reeks che­mi­sche stof­fen pro­du­ce­ren, zoals tan­ni­nes, ter­pe­nen en alka­lo­ï­den, die als ver­de­di­ging die­nen tegen her­bi­vo­ren, insec­ten en ziekteverwekkers.

 

 

Flexi­be­le groei en morfologie

 

  • Vor­ming van water­lo­ten en adven­tief­knop­pen: als reac­tie op scha­de of snoei kun­nen bomen nieu­we scheu­ten ont­wik­ke­len van­uit adven­tief­knop­pen om ver­lo­ren gega­ne delen te com­pen­se­ren en mis­schien later te vervangen.
  • Ver­an­de­rin­gen in groei­pa­troon: bomen kun­nen hun groei­pa­troon aan­pas­sen, bij­voor­beeld door meer te inves­te­ren in wor­tel­groei dan in kroon­ont­wik­ke­ling onder ongun­sti­ge omstandigheden.

 

 

Sym­bi­o­ti­sche relaties

 

Mycor­r­hi­zae (schim­mel­wor­tels): veel bomen vor­men sym­bi­o­ti­sche rela­ties met schim­mels, waar­bij de schim­mel helpt bij de opna­me van water en voe­dings­stof­fen in ruil voor kool­hy­dra­ten van de boom.

 

 

Sei­zoens­ge­bon­den aanpassingen

  • Blad­val in de herfst: Loof­bo­men in gema­tig­de kli­ma­ten wer­pen hun bla­de­ren af in de herfst om water­ver­lies tij­dens de win­ter te mini­ma­li­se­ren en zich te bescher­men tegen scha­de door vorst en sneeuw.

 

Deze mecha­nis­men zijn niet alleen cru­ci­aal voor het indi­vi­du­e­le over­le­ven van bomen, maar dra­gen ook bij aan de veer­kracht en sta­bi­li­teit van hele bos­sen en ecosystemen.

Start typing and press Enter to search

Shopping Cart