Geschatte lees­tijd: 6 minu­ten
Waterlot op de stam van een zomereik, als reactie op hystorische snoei en een groeiplaatsverbetering
Waterlot op de stam van een getopte boom, als reactie op de voor de boom levensbedreigende ingreep

Wat betekent waterlot bij bomen?

Wat betekent waterlot bij bomen?

 

Waterloten bij bomen zijn snel­le, recht­op­staan­de, hori­zon­ta­le of in niet nader te benoe­men rich­ting groei­en­de scheu­ten. Die uit de stam of oude­re tak­ken groeien.

Deze scheu­ten kun­nen ont­staan als reac­tie op stress. Of bescha­di­ging (zoals snoei­en of breuk). Of wan­neer de boom (plots) over­ma­tig licht of water ontvangt.

 

 

Waterloten ken­mer­ken zich door hun snel­le groei. En kun­nen soms als onge­wenst wor­den beschouwd. Vooral in beheer­de land­schap­pen. Omdat ze de vorm en struc­tuur van de boom kun­nen ver­sto­ren. En kun­nen lei­den tot een dich­te­re, min­der beheers­ba­re kroon.

Echter moet je besef­fen dat het vor­men van water­lot één van de belang­rijk­ste over­le­vings­me­cha­nis­men van een boom is. En dat je water­lo­ten door­dacht moet behe­ren en niet zomaar mag verwijderen.

 

 

Kenmerken van waterloten

 

  • Locatie en groei­rich­ting: water­lo­ten kun­nen over­al op de stam of gro­te­re tak­ken ver­schij­nen. En groei­en vaak ver­ti­caal of in een stei­le hoek. Wat con­tras­teert met de natuur­lij­ke groei­rich­ting van de tak­ken van de boom.
  • Snelle groei: ze heb­ben soms de nei­ging snel te groei­en in ver­ge­lij­king met ande­re tak­ken. En kun­nen bin­nen een enkel groei­sei­zoen aan­zien­lij­ke leng­tes berei­ken. Vooral ortho­troop water­lot bij vita­le bomen kan erg snel groei­end zijn. Ook bij het knot­ten van bomen ziet men de eer­ste jaren erna ernor­me scheut­leng­ten. De nieu­we scheu­ten zijn ten­slot­te ook water­lo­ten. Die later uit­groei­en tot tak­ken. Dat is net zo bij het afzet­ten van hak­houtsto­ven. Waarbij de eer­ste jaren nadien er soms scheut­leng­ten (water­lo­ten) van meer dan 1 tot zelfs 2 meter gevormd wor­den in één groeiseizoen.
  • Dunne, zwak­ke struc­tuur: ondanks hun snel­le groei zijn water­lo­ten vaak dun en zwak­ker dan ande­re tak­ken. En kun­nen gemak­ke­lijk bre­ken onder belas­ting. Hun groei ver­trekt uit adven­tief­knop­pen of sla­pen­de knop­pen. Vandaar dat hun aan­hech­ting vaak min­der sterk is. Vooral de eer­ste jaren na hun ont­staan. Dan bij een nor­ma­le takaan­hech­ting. Die eer­der op jong en dun hout ont­staat uit sla­pen­de knop­pen of knop­pen in de blad­ok­sel tij­dens de nor­ma­le groei­ont­wik­ke­ling. En als­maar ver­ste­vi­gen naar­ma­te de dik­te­groei toeneemt.

 

 

Oorzaken van waterloten

 

  • Snoeien of bescha­di­ging: bescha­di­ging van de boom, door snoei­en of ande­re oor­za­ken, kan de groei van water­lo­ten trig­ge­ren. Of sti­mu­le­ren als de boom pro­beert het ver­lo­ren blad­op­per­vlak te compenseren.
  • Stress: bomen onder stress, door bij­voor­beeld droog­te of ziek­te, kun­nen water­lo­ten pro­du­ce­ren, op het moment dat de stress weg­valt. Dit als onder­deel van een poging om te herstellen.
  • Overmatig licht of water: over­ma­ti­ge bloot­stel­ling aan licht, voor­al na het ver­wij­de­ren van omlig­gen­de bomen of tak­ken. Of over­ma­ti­ge water­gift kan ook de groei van water­lo­ten stimuleren.

 

 

Beheer en implicaties van waterloten

 

  • Behouden of snoei­en: omdat water­lot vaak voor­af­ge­gaan wordt door een peri­o­de van stress en water­lot een over­le­vings­me­cha­nis­me is, dien je water­lot zoveel moge­lijk te behou­den. Gedeeltelijke snoei kan ech­ter nodig zijn om onge­wens­te water­lo­ten te ver­wij­de­ren. En de gewens­te vorm en struc­tuur van de boom te behou­den. Het is belang­rijk om dit zorg­vul­dig te doen om ver­de­re stress of over­ma­ti­ge pro­duc­tie van water­lo­ten en ver­de­re ver­zwak­king van de boom te voorkomen.
  • Gezondheidsbeoordeling: de aan­we­zig­heid van water­lo­ten kan een indi­ca­tie zijn dat de boom stress ervaart of her­stelt van bescha­di­ging. Dus een gron­di­ge beoor­de­ling van de gezond­heid van de boom kan nodig zijn.
  • Preventie: het ver­mij­den van onno­di­ge stress en het hand­ha­ven van opti­ma­le groei­om­stan­dig­he­den voor de boom ver­kleint de kans op vor­ming van waterloten.

Waterloten kun­nen zowel een adap­tie­ve reac­tie van bomen op stress en bescha­di­ging ver­te­gen­woor­di­gen als een uit­da­ging vor­men voor het beheer van bomen in landschaps- en ste­de­lij­ke omge­vin­gen. Een goed begrip van de oor­za­ken en het effec­tie­ve beheer van water­lo­ten is essen­ti­eel voor de alge­he­le zorg en onder­houd van bomen.

 

 

Welke conclusies kan je trekken over de conditie van een boom aan de hand van het soort waterlot (ageotroop, plagiotroop of othotroop)?

 

De vorm en ori­ën­ta­tie van water­lo­ten die een boom pro­du­ceert, kun­nen inzicht bie­den in de con­di­tie van de boom en de reac­tie op bepaal­de stres­sfac­to­ren of omge­vings­om­stan­dig­he­den. Hier zijn enke­le alge­me­ne observaties:

 

 

Orthotroop waterlot

 

  • Oriëntatie: ortho­troop water­lot groeit recht omhoog, paral­lel aan de zwaartekracht.
  • Conclusies: de pro­duc­tie van ortho­tro­pe water­lo­ten kan dui­den op een poging van de boom om snel ver­lo­ren blad­op­per­vlak te com­pen­se­ren. Vaak als reac­tie op over­ma­tig snoei­en, bescha­di­ging van de hoofd­stam of boven­ste kroon. Of sig­ni­fi­can­te ver­lies van blad­mas­sa door ziek­ten of pla­gen. Het kan ook een teken zijn dat de boom pro­beert zijn foto­syn­the­ti­sche capa­ci­teit te maxi­ma­li­se­ren. Mogelijk door gebrek aan licht in de boven­ste delen van de kroon. Orthotroop water­lot wordt geas­so­ci­eerd met een veer­krach­ti­ge en vita­le boom.

 

 

Plagiotroop waterlot

 

  • Oriëntatie: pla­gi­o­tro­pe water­lo­ten groei­en in een hoek ten opzich­te van de zwaar­te­kracht, vaak meer horizontaal.
  • Conclusies: pla­gi­o­tro­pe groei kan wij­zen op een meer gema­tig­de reac­tie op snoei of scha­de. Het kan ook een indi­ca­tie zijn dat de boom pro­beert de ruim­te effi­ci­ën­ter te gebrui­ken. En het licht beter te van­gen. Vooral als er con­cur­ren­tie is van omlig­gen­de vege­ta­tie. In som­mi­ge geval­len kan pla­gi­o­tro­pe groei ook wij­zen op een gene­ti­sche pre­dis­po­si­tie of een aan­pas­sing aan spe­ci­fie­ke groei­om­stan­dig­he­den. Plagiotroop water­lot wordt geas­so­ci­eerd met ver­min­der­de vita­li­teit. Bomen met een goe­de veer­kracht of vita­li­teit pro­du­ce­ren daren­te­gen ortho­troop waterlot.

 

 

Ageotroop waterlot

 

  • Oriëntatie: age­o­tro­pe water­lo­ten groei­en in een rich­ting die afwijkt van de zwaar­te­kracht, wat kan vari­ë­ren van bij­na hori­zon­taal tot schuin naar beneden.
  • Conclusies: age­o­tro­pe groei is min­der gebrui­ke­lijk en kan wij­zen op onge­wo­ne stres­sfac­to­ren of groei­om­stan­dig­he­den. Het kan bij­voor­beeld voor­ko­men als reac­tie op fysie­ke scha­de aan de onder­kant van de kroon, onge­wo­ne licht­om­stan­dig­he­den, of zelfs als gevolg van gene­ti­sche vari­a­ties bin­nen de boom­soort. Dit soort water­lot wordt geas­so­ci­eerd met ver­min­der­de of lage vitaliteit.

 

 

Algemene conclusies

 

  • Reactie op stress: de pro­duc­tie van water­lo­ten, onge­acht de ori­ën­ta­tie, is vaak een teken dat de boom rea­geert op stress, bescha­di­ging of ver­sto­ring van zijn nor­ma­le groeipatronen.
  • Compensatiemechanisme: water­lo­ten fun­ge­ren als een com­pen­sa­tie­me­cha­nis­me om snel blad­op­per­vlak te her­stel­len en de foto­syn­the­ti­sche capa­ci­teit van de boom te ver­be­te­ren na verlies.
  • Behoefte aan beheer: een over­vloed aan water­lo­ten, voor­al als ze snel en in gro­te aan­tal­len ver­schij­nen, kan dui­den op een behoef­te aan zorg­vul­dig beheer. En moge­lijk snoei­en om de struc­tuur van de boom zo goed moge­lijk te bege­lei­den en behouden.

 

Het obser­ve­ren van de vorm en ori­ën­ta­tie van water­lo­ten biedt waar­de­vol­le inzich­ten in de con­di­tie van de boom. En kan hel­pen bij het bepa­len van de bes­te beheer­stra­te­gie­ën om de gezond­heid en vita­li­teit van de boom te ondersteunen.

 

 

Welke andere overlevingsmechanismen dan waterlot heeft een boom?

 

Bomen heb­ben ver­schil­len­de over­le­vings­me­cha­nis­men ont­wik­keld om om te gaan met stress en extre­me stressomstandigheden.

Deze mecha­nis­men stel­len bomen in staat zich aan te pas­sen aan en te over­le­ven in wis­se­len­de en soms vij­an­di­ge omge­vin­gen. Enkele van deze over­le­vings­me­cha­nis­men zijn:

 

 

Droogtetolerantie en waterbeheer

 

  • Diepe of uit­ge­brei­de wor­tel­sys­te­men: hier­mee kun­nen bomen water berei­ken uit die­pe­re bodem­la­gen of een gro­ter gebied bestrij­ken om water­op­na­me te maximaliseren.
  • Sluiten van huid­mond­jes: om water­ver­lies door ver­dam­ping te mini­ma­li­se­ren, kun­nen bomen hun huid­mond­jes (klei­ne ope­nin­gen op de bla­de­ren) slui­ten, voor­al tij­dens tij­den van droogte.
  • Bladverlies (blad­val): som­mi­ge bomen kun­nen in tij­den van extre­me droog­te bla­de­ren afwer­pen om het water­ver­lies te beperken.

 

 

Temperatuurtolerantie

 

  • Veranderingen in blad­struc­tuur en ‑ori­ën­ta­tie: om over­ver­hit­ting en zon­ne­brand te voor­ko­men, kun­nen bomen hun bla­de­ren zo ori­ën­te­ren dat ze min­der direct zon­licht ont­van­gen, of bla­de­ren ont­wik­ke­len die reflec­te­rend of iso­le­rend werken.
  • Antivriesproteïnen en sui­kers: som­mi­ge bomen pro­du­ce­ren stof­fen die voor­ko­men dat het water in hun cel­len bevriest bij lage temperaturen.

 

 

Reactie op fysieke beschadiging

 

  • Compartmentalisatie van scha­de: bomen kun­nen scha­de­ge­bie­den iso­le­ren door che­mi­sche en fysie­ke bar­ri­è­res te vor­men, een pro­ces bekend als com­par­ti­men­ta­li­sa­tie, om de ver­sprei­ding van ziek­te­ver­wek­kers te beperken.
  • Vorming van call­us­weef­sel: bij bescha­di­ging vor­men bomen vaak call­us­weef­sel rond won­den om deze te bescher­men en te gene­zen. Het call­us­weef­sel kan de won­de vol­le­dig over­groei­en. Wat als voor­deel heeft dat de zuur­stof uit de lucht van de won­de is afge­slo­ten. En schim­mel­in­fec­ties onder­drukt worden.

 

 

Chemische verdediging tegen plagen en ziekten

 

Productie van secun­dai­re meta­bo­lie­ten: bomen kun­nen een reeks che­mi­sche stof­fen pro­du­ce­ren. Zoals tan­ni­nes, ter­pe­nen en alka­lo­ï­den, die als ver­de­di­ging die­nen tegen her­bi­vo­ren, insec­ten en ziekteverwekkers.

 

 

Flexibele groei en morfologie

 

  • Vorming van water­lo­ten en adven­tief­knop­pen: als reac­tie op scha­de of snoei kun­nen bomen nieu­we scheu­ten ont­wik­ke­len van­uit adven­tief­knop­pen. Om ver­lo­ren gega­ne delen te com­pen­se­ren en mis­schien later te vervangen.
  • Veranderingen in groei­pa­troon: bomen kun­nen hun groei­pa­troon aan­pas­sen. Bijvoorbeeld door meer te inves­te­ren in wor­tel­groei dan in kroon­ont­wik­ke­ling onder ongun­sti­ge omstandigheden.

 

 

Symbiotische relaties

 

Mycorrhizae (schim­mel­wor­tels): veel bomen vor­men sym­bi­o­ti­sche rela­ties met schim­mels. Waarbij de schim­mel helpt bij de opna­me van water en voe­dings­stof­fen in ruil voor kool­hy­dra­ten van de boom.

 

 

Seizoensgebonden aanpassingen

  • Bladval in de herfst: loof­bo­men in gema­tig­de kli­ma­ten wer­pen hun bla­de­ren af in de herfst. Om water­ver­lies tij­dens de win­ter te mini­ma­li­se­ren en zich te bescher­men tegen scha­de door vorst en sneeuw.

 

Deze mecha­nis­men zijn daar­om niet alleen cru­ci­aal voor het indi­vi­du­e­le over­le­ven van bomen. Maar dra­gen tege­lij­ker­tijd ook bij aan de veer­kracht en sta­bi­li­teit van hele bos­sen en ecosystemen.

Start typing and press Enter to search

Shopping Cart