Geschatte lees­tijd: 24 minu­ten

Uniforme methode voor de waardebepaling van bomen en schade aan bomen

De waardebepaling

 

Wat is de Uniforme Methode en waarvoor dient ze?

De Uniforme Methode voor de Waardebepaling van Bomen is een gestan­daar­di­seer­de manier om de finan­ci­ë­le waar­de van een boom objec­tief te bere­ke­nen, als­ook de scha­de aan bomen te bepa­len. Deze metho­de is eind jaren ’70 ont­wik­keld door de Vereniging voor Openbaar Groen (VVOG) in samen­wer­king met de overheid.

Ze werd in 1979 gepu­bli­ceerd als een­dui­di­ge VVOG-methode. Zodat over­he­den en exper­ten op dezelf­de manier de waar­de van bomen kun­nen bepa­len. De metho­de draagt de naam “uni­form” omdat ze één vas­te for­mu­le han­teert voor alle toe­pas­sings­ge­bie­den. Waardoor je dis­cus­sies over de waar­de van een boom vermindert.

De Uniforme Methode voor Waardebepaling van Bomen dient in de eer­ste plaats om een mone­tai­re waar­de toe te ken­nen aan bomen die niet voor hout­pro­duc­tie bedoeld zijn. Dit is belang­rijk bij scha­de aan bomen. Als je met een bescha­dig­de of ver­niel­de boom te maken hebt, kan je met deze bere­ke­ning een objec­tie­ve scha­de­ver­goe­ding eisen van de ver­ant­woor­de­lij­ke. Zo staat een bena­deel­de eige­naar ster­ker in juri­di­sche claims en verzekeringsdossiers.

 

Inhoudsopgave

 

Daarnaast wordt de metho­de gebruikt om de ver­ze­ke­rings­waar­de van bedreig­de bomen te bepa­len. Bijvoorbeeld bij bouw­werk­zaam­he­den in de buurt van waar­de­vol­le bomen. En om de tota­le inven­ta­ris­waar­de van een bomen­be­stand of park te schat­ten. Kortom, de Uniforme Methode voor Waardebepaling van Bomen, afkom­stig van de VVOG, is een nut­tig instru­ment. Zowel voor juris­ten, beleids­ma­kers, gemeen­ten als privé-eigenaars. Om de niet-commerciële waar­de van bomen in geld uit te druk­ken. En scha­de aan bomen te kwantificeren.

En heb je vra­gen over de waar­de­be­pa­ling van bomen of heb je scha­de aan bomen, twij­fel dan niet ons vrij­blij­vend te con­tac­te­ren.

 

Wanneer gebruik je de methode wel en wanneer niet?

In Vlaanderen is de Uniforme Methode alge­meen van toe­pas­sing sinds 1979 voor het bepa­len van boom­waar­den en schadevergoedingen.

Oorspronkelijk was ze bedoeld voor straat‑, laan- en park­bo­men op open­baar domein. Maar sinds een belang­rijk arrest in 1985 staat niets in de weg om ze ook toe te pas­sen voor bomen op pri­vé­ter­rein. Dit arrest (Hof van Beroep Antwerpen, 21 jan. 1985) erken­de dat een boom op pri­vé­grond even­veel waard kan zijn als een publie­ke boom. En dat bij bij­voor­beeld ont­ei­ge­ning de waar­de van beplan­ting apart ver­goed moet wor­den boven­op de grond­waar­de. Daarom kan je de metho­de tegen­woor­dig als rechts­gel­dig zien voor zowel open­ba­re als privé-bomen.

De Uniforme Methode kan je gebrui­ken in alle situ­a­ties waar­in bomen een func­ti­o­ne­le, esthe­ti­sche of eco­lo­gi­sche waar­de ver­te­gen­woor­di­gen. Maar niet voor bomen in hout­pro­duc­tie­be­stan­den of bos­sen. Enkele con­cre­te vuistregels:

 

Wel gebruiken

Voor park- en laan­bo­men, tuin­bo­men, monu­men­ta­le of waar­de­vol­le bomen en stads­bo­men. Kortom voor alle bomen die je om hun aan­we­zig­heid en func­ties waar­deert in plaats van om het hout. Denk aan het bere­ke­nen van een scha­de­ver­goe­ding bij een auto-ongeval tegen een boom, van­da­lis­me, ver­keerd snoei­en of wor­tel­scha­de bij bouw­werk­zaam­he­den die bomen bescha­di­gen. Ook voor het inschat­ten van de waar­de van een bomen­be­stand of het bepa­len van een ver­ze­ker­de waar­de kan je de metho­de inzetten.

 

Niet gebruiken

Niet voor pro­duc­tie­bo­men die een direc­te eco­no­mi­sche opbrengst heb­ben. Bomen in een boom­kwe­ke­rij, fruit­bo­men in een plan­ta­ge of kerst­bo­men die geteeld wor­den voor ver­koop val­len hier­bui­ten. In zul­ke geval­len bepaalt men scha­de eer­der op basis van gederf­de opbrengst (ver­lies aan oogst of houtwaarde).

Je kan de metho­de ook niet gebrui­ken voor bos­bo­men of natuur­ge­bie­den. In bos­sen en natuur­re­ser­va­ten is de waar­de van bomen ver­bon­den aan hout­pro­duc­tie of eco­lo­gie. En past je de Uniforme Methode niet toe.

En je gebruikt de metho­de niet wan­neer een boom een­vou­dig ver­vang­baar is door een gelijk­waar­dig exem­plaar. Als je een jon­ge of mid­del­gro­te boom die bescha­digd raakt rela­tief mak­ke­lijk opnieuw kan aan­plan­ten (her­stel in natu­ra), bere­ken je de scha­de­ver­goe­ding lie­ver via de ver­van­gings­waar­de (rooi­kos­ten + nieu­we boom) in plaats van via de Uniforme Methode.

In zo’n geval is het name­lijk rea­lis­ti­scher de kos­ten van een nieu­we boom te ver­goe­den in plaats van een abstrac­te boom­waar­de. Met ande­re woor­den: bij scha­de aan een boom waar­van de kos­ten van ver­van­ging beperkt zijn, vol­staat vaak de direc­te vervanging.

 

Let op

Wanneer je een bescherm­de of monu­men­ta­le boom hebt te mid­den in een bos­rij­ke omge­ving, al dan niet in een pro­duc­tie­bos, kan je best nagaan of de Uniforme Methode voor Waardebepaling van Bomen al dan niet van toeps­sing kan zijn. En ik illu­streer met een voor­beeld: de door Onroerend Erfgoed bescherm­de tam­me kas­tan­je “De Vijfling”, mid­den in het pro­vin­cie­do­mein Bulskampveld in Beernemen, kan zich zeker lenen tot toeps­sing van de Uniforme Methode, ondaks de boom in ene bos staat.

Samengevat kan je de Uniforme Methode voor­al gebrui­ken voor orna­men­te­le en vol­was­sen bomen. Waar­van de waar­de niet in een aan­koop­prijs is uit te druk­ken. Ze is min­der geschikt voor bomen met lou­ter een exploitatie- of hout­waar­de, of situ­a­ties waar­in scha­de een­vou­dig te her­stel­len is door een nieu­we boom te planten.

 

Hoe bepaal je de waarde van een boom?

De waar­de bepa­len van een boom vol­gens de Uniforme Methode voor Waardebepaling van Bomen doe je door bere­ke­ning met een for­mu­le die zes fac­to­ren com­bi­neert. Het is een mul­ti­pli­ca­tie­ve for­mu­le: alle fac­to­ren wor­den met elkaar ver­me­nig­vul­digd. In for­mu­le­vorm ziet dat er zo uit:

W = B × S × ST × C × P × M

Elke let­ter staat voor een fac­tor die de boom­waar­de beïnvloedt:

  • W: de uit­ein­de­lij­ke boom­waar­de in euro.
  • B: de basis­waar­de in euro.
  • S: de soort­waar­de (soort­fac­tor).
  • ST: de stand­plaats­waar­de (omge­vings­fac­tor).
  • C: de con­di­tie­waar­de (gezond­heids­fac­tor).
  • P: de plant­wij­ze­waar­de (plant­vorm­fac­tor).
  • M: de meer­waar­de­fac­tor (extra waar­de factor).

Eerst bere­ken je de basis­waar­de B van de boom. Dit is de waar­de op basis van de groot­te van de boom. Ongeacht ver­de­re correcties.

De basis­waar­de bepaal je door de opper­vlak­te van de stam­sec­tie (door­sne­de) te ver­me­nig­vul­di­gen met een een­heids­prijs, uit­ge­drukt in € per cm². Concreet meet je de sta­mom­trek op 1,3 meter hoog­te (borst­hoog­te). Uit die omtrek bere­ken je de opper­vlak­te van de stam­sec­tie (in cm²).

Voor een ron­de stam gebeurt dit via de for­mu­le voor de cir­kel­op­per­vlak­te. Als de stam niet per­fect rond is, kan men twee dia­me­ters meten en daar­mee de opper­vlak­te bena­de­ren. Die stamop­per­vlak­te (Opp) ver­me­nig­vul­digt je met E, de een­heids­prijs in euro per cm²:

B = Opp × E

 

Eenheidsprijs

De een­heids­prijs E is een stan­daard­waar­de die jaar­lijks wordt vast­ge­steld door de tech­ni­sche werk­groep van de VVOG. Deze prijs per cm² stam­sec­tie reflec­teert de gemid­del­de boom­prij­zen bij kwe­ke­rij­en. En wordt jaar­lijks gepu­bli­ceerd (o.a. op de VVOG-website en in het vak­blad Groencontact).

Zo wordt reke­ning gehou­den met de evo­lu­tie van plant­goed­prij­zen en infla­tie. Ter illu­stra­tie: in 1979 lag E op €2,01 per cm² en in 2025 bedraagt E al €8,52 per cm². Wat de geste­gen boom­kwe­ke­rij­p­rij­zen weer­geeft. De een­heids­prijs wordt alleen aan­ge­past als de markt­prij­zen vol­doen­de ver­an­derd zijn. Meer dan 5% afwij­king van het meer­ja­rig gemid­del­de. Dankzij E zorgt de basis­waar­de ervoor dat een boom met een dik­ker stamop­per­vlak (meest­al een oude­re boom, maar niet altijd) een even­re­dig hoge­re waar­de krijgt dan een dun­ne boom.

 

Evolutie van de eenheidsprijs van bomen (Uniforme methode). Bron VVOG

Afbeelding: evo­lu­tie van de een­heids­prijs van bomen (Uniforme Methode voor Waardebepaling van Bomen). Bron gege­vens VVOG, https://www.vvog.info/evolutie-eenheidsprijzen

 

Soortwaarde

Soortwaarde S is de fac­tor die reke­ning houdt met de boom­soort of vari­ë­teit. Niet elke boom­soort is even duur in aan­schaf of even zeld­zaam. De soort­waar­de is gede­fi­ni­eerd als de ver­hou­ding van de gemid­del­de prijs van die soort per cm² stam, tot de alge­me­ne eenheidsprijs.

Dit resul­teert in een soort­fac­tor die door­gaans ligt tus­sen onge­veer 0,3 en 8,6. Een mak­ke­lijk te kwe­ken, cou­ran­te soort (bij­voor­beeld een inland­se esdoorn) zal een lage S‑waarde heb­ben (<1), ter­wijl een schaar­se­re of traag­groei­en­de soort (bij­voor­beeld bepaal­de cul­ti­vars of exo­ti­sche sier­bo­men) een hoge­re S kan hebben.

De VVOG publi­ceert jaar­lijks een lijst van boom­soor­ten en hun actu­e­le soort­waar­den. Die lijst wordt regel­ma­tig geüp­da­tet naar­ma­te markt­prij­zen wij­zi­gen en nieu­we cul­ti­vars verschijnen.

Coniferen (naald­bo­men) heb­ben in de Waalse metho­de zelfs een apar­te behan­de­ling gekre­gen omdat hun ver­hou­ding stamdiameter/waarde anders ligt. Maar in de Vlaamse VVOG-lijst zijn naald­boom­soor­ten geïn­te­greerd met eigen soort­waar­den (via een apar­te lijst).

 

Oorsprong van de soortwaarde

De soort­waar­de weer­spie­gelt onder meer de kweek­moei­lijk­heid en groei­d­uur van de boom. Zo zal een boom die lang­zaam groeit of moei­lijk te ver­meer­de­ren is (bijv. via enting) duur­der zijn per cm². En dus een hoge­re S heb­ben, dan een soort die snel en mak­ke­lijk opkweekt.

Populaire soor­ten kun­nen door hoge vraag ook prij­zi­ger zijn in aan­koop, wat hun S beïn­vloedt. Let wel: een hoge­re soort­waar­de zegt niets over de eco­lo­gi­sche waar­de van de boom. In fei­te ble­ken eco­lo­gisch min­der inte­res­san­te (vaak exo­ti­sche) bomen soms de hoog­ste S‑factor te krij­gen. Terwijl mak­ke­lijk te kwe­ken inheem­se bomen juist lage S‑waarden heb­ben. Om dat onge­wens­te effect deels te com­pen­se­ren, is sinds 2020 de meer­waar­de­fac­tor (M) toe­ge­voegd aan de for­mu­le – daar­over later meer.

In de prak­tijk bete­kent S dat bij­voor­beeld een zeld­za­me sier­boom meer­de­re keren duur­der kan zijn dan een gewo­ne eik van dezelf­de groot­te, lou­ter van­we­ge de soort.

 

Standplaatswaarde

Standplaatswaarde ST cor­ri­geert de boom­waar­de op basis van de loca­tie en omge­vings­om­stan­dig­he­den van de boom. Het uit­gangs­punt is dat het niet over­al even van­zelf­spre­kend is dat een boom kan opgroei­en en oud worden.

In een druk­ke bin­nen­stad is de ruim­te voor bomen beperkt. En kost het meer moei­te (en is het bij­zon­der­der) om een gro­te boom te heb­ben. Zeker ver­ge­le­ken met het open plat­te­land. Waar bomen vol­op kun­nen genie­ten van zowel uit­ge­brei­de­re onder­grond­se groei­ruim­te als boven­grond­se groei­ruim­te. En vaak veel min­der stress onder­vin­den. Daarom kent men een hoge­re waar­de toe aan bomen op boom­on­vrien­de­lij­ke of zeld­za­me loca­ties (bv. stads­cen­trum). Dan aan ver­ge­lijk­ba­re bomen op het platteland.

En bekomt men heden toch gro­te­re bomen in de stad, met een goe­de con­di­tie, dan ging dit vaak gepaard met duur­de­re inves­te­rin­gen zoals een onder­grond­se groei­plaats­in­rich­ting met storm­wa­ter opvang.

De stand­plaats­waar­de wordt uit­ge­drukt als een fac­tor tus­sen  1,0  en  0,6,  vol­gens cate­go­rie­ën van ver­ste­de­lij­kings­graad. Hieronder een overzicht:

 

Standplaatswaarde ST                                 Type omgeving

1,0     sterk ver­ste­de­lijk­te stads- of dorps­kern (cen­trum)

0,9    geslo­ten bebou­wing (dich­te ste­de­lij­ke omgeving)

0,8    open en half­open bebou­wing (resi­den­ti­ë­le wijk)

0,7    over­gangs­zo­ne tus­sen bebouw­de kom en lan­de­lijk gebied

0,6    lan­de­lijk gebied (plat­te­land)

 

Voorbeeld standplaatswaarde

Een boom in het hart van een stad of dorps­kern krijgt dus ST = 1,0. Terwijl een ver­ge­lijk­ba­re boom op het plat­te­land met ST = 0,6 slechts 60% van de waar­de zou krijgen.

Deze fac­tor erkent dat stads­bo­men schaar­ser en waar­de­vol­ler zijn. Omdat bomen daar in moei­lij­ke omstan­dig­he­den leven. Terwijl op het plat­te­land bomen ‘gewoon’ onder­deel van het land­schap uitmaken.

Opmerking: dorps­ker­nen wor­den even hoog inge­schat als stads­ker­nen. Omdat dor­pen tegen­woor­dig vaak ver­ge­lijk­baar ver­ste­de­lijkt zijn.

 

Conditiewaarde

Conditiewaarde C drukt uit in wel­ke gezond­heids­toe­stand de boom ver­keert. Een gezon­de boom in top­con­di­tie zal een hoge­re waar­de toe­be­deeld krij­gen (en ver­te­gen­woor­di­gen) dan een zie­ke of bescha­dig­de boom.

De con­di­tie­waar­de vari­eert van 1,0 (per­fect gezond) tot 0,1 (erg slech­te con­di­tie).

Bij de beoor­de­ling van de con­di­tie­waar­de kijkt men klas­siek naar drie aspecten:

(1) de actu­e­le gezond­heid van de boom (vita­li­teit, blad­be­zet­ting, gebrek aan ziek­tes of plagen),

(2) de levens­ver­wach­ting van de boom (hoe­veel jaren kan hij ver­moe­de­lijk nog gezond mee­gaan), en

(3) de te ver­wach­ten evo­lu­tie van de gezond­heid (wordt hij beter, sta­biel of slechter).

In Standaardbestek 250 (SB250) – waar de metho­de is opge­no­men – is aan­ge­ge­ven dat men bij twij­fel een boom­des­kun­di­ge (zoals een Tree Manager) kan inscha­ke­len om de con­di­tie te bepalen.

Uiterlijke ken­mer­ken zoals jaar­lijk­se groei (scheut­leng­te), kroon­vo­lu­me, blad­kleur, aan­we­zig­heid van dood hout, even­tu­e­le zwam­men of para­sie­ten, etc. geven aan­wij­zin­gen voor de conditie.

 

Klassen van conditiewaarden

Voor prak­ti­sche toe­pas­sing heeft men de con­di­tie­sco­re glo­baal in vier klas­sen inge­deeld. Elk met een band­breed­te van C‑waardes:

  • C = 1,0: de boom is in opti­ma­le con­di­tie voor zijn leef­tijd. Volle blad­kroon, nor­ma­le groei en geen zicht­ba­re scha­de of ziek­te. De boom heeft een lan­ge, gezon­de toe­komst voor zich.
  • C = 0,9 tot 0,7: de boom is in goe­de con­di­tie. Mogelijk klei­ne gebre­ken of beperk­te schade/aantasting, of iets min­de­re groei, en/of de levens­ver­wach­ting is goed maar niet uit­mun­tend (mid­del­lan­ge termijn).
  • C = 0,6 tot 0,4: de boom is in mati­ge con­di­tie. Duidelijke teke­nen van min­de­re vita­li­teit, bescha­di­ging of ziek­te en/of slechts mati­ge levens­ver­wach­ting. De boom groeit min­der en heeft mis­schien al wat gro­te­re pro­ble­men (bv. aan­zien­lij­ke tak­sterf­te, infecties).
  • C = 0,3 tot 0,1: de boom is in slech­te con­di­tie. Veel dood hout of zwa­re schade/ziekte zicht­baar en/of de boom is sterk ver­zwakt met gerin­ge over­le­vings­kans op kor­te ter­mijn. Dit is prak­tisch een afster­ven­de boom.

Bij het sco­ren van C moet men enigs­zins voor­zich­tig en des­kun­dig te werk gaan. Symptomen kun­nen mis­lei­dend zijn. Een boom kan tij­de­lijk ver­zwakt zijn maar terug opkik­ke­ren. Of omge­keerd kan een ogen­schijn­lijk rede­lij­ke boom intern aan­ge­tast zijn.

Daarom raad­pleeg je bij belang­rij­ke bomen best een boo­m­ex­pert.

In het alge­meen geldt: hoe gezon­der en vita­ler de boom, hoe dich­ter C bij 1. En hoe slech­ter of kor­ter hij nog te leven heeft, hoe dich­ter C bij 0,1.

Deze fac­tor zorgt ervoor dat een zie­ke of half­do­de boom niet dezelf­de waar­de krijgt als een kern­ge­zon­de boom van gelij­ke groot­te en soort.

 

Plantwijzewaarde

Plantwijzewaarde P houdt reke­ning met de manier waar­op de boom is geplant of groeit ten opzich­te van ande­re bomen. Staat de boom soli­tair (alleen) of in groep? Een soli­tai­re boom heeft door­gaans een gro­te­re visu­e­le en eco­lo­gi­sche impact dan een boom die deel uit­maakt van een groep, rij of bos­je. Bovendien ont­wik­ke­len soli­tai­re bomen vaak een veel gro­te­re kroon. Daarom kent de metho­de de hoog­ste waar­de toe aan soli­tai­re bomen en ver­laagt ze de waar­de voor bomen die in groe­pen staan. De plant­wij­ze­waar­de vari­eert van 1,0 (soli­tair) tot 0,4 (in gro­te groep). Hieronder de categorieën:

 

Plantwijzewaarde P                             Aanplantingswijze

1,0     soli­tair (los­staand individueel)

0,9    per­fec­te rij­be­plan­ting (een of dub­be­le rij zon­der uitval)

0,8    rij­be­plan­ting met hia­ten of uitval

0,7    boom in een klei­ne groep (ca. 2 – 5 bomen)

0,6    boom in mid­del­gro­te groep (ca. 6 – 10 bomen)

0,4    boom in een gro­te groep (>10, bos­perk, bospark)

 

Een soli­tai­re boom krijgt P = 1,0 omdat het ver­lies van zo’n boom een gro­te impact heeft op het land­schap of de tuin. Een boom bin­nen een groep van pak­weg 10 stuks heeft P = 0,6 want indi­vi­du­eel is hij min­der beeld­be­pa­lend. Voor een dich­te bos­ach­ti­ge aan­plan­ting is P zelfs maar 0,4 per boom.

Zo zorgt de plant­wij­ze­waar­de ervoor dat je bij­voor­beeld een monu­men­ta­le alleen­staan­de eik veel hoger waar­deerd dan één eik bin­nen een bosperceel.

Opmerking: bij meer­stam­mi­ge bomen – bomen met meer­de­re stam­men uit één wor­tel­stok – bere­ken je de waar­de per stam apart met P = 0,7 ver­ge­lijk­baar met een klei­ne groep, en die je daar­na optelt.

 

Meerwaardefactor

Meerwaardefactor M is een extra fac­tor die sinds 2020 aan de for­mu­le is toe­ge­voegd. Om bepaal­de bij­zon­de­re waar­den van bomen mee te nemen. In de 40 jaar daar­voor reken­de de metho­de met alleen B, S, ST, C en P. Men ont­dek­te ech­ter dat som­mi­ge bomen daar­mee onder­schat wer­den in waarde.

Bomen met een gro­te eco­lo­gi­sche waar­de (bij­voor­beeld heel oude hol­le bomen met veel micro­ha­bi­tats, of bomen met zeld­za­me pad­den­stoe­len, nes­ten, enz.) en bomen met erf­goed­waar­de (bij­voor­beeld offi­ci­eel bescherm­de monu­men­ta­le bomen of his­to­risch belang­rij­ke bomen) kre­gen niet auto­ma­tisch een hoge­re waar­de uit de oude formule.

Sterker nog, een hol­le oude boom kreeg vroe­ger een lage­re con­di­tie­waar­de (want hij is deels rot of oud). Terwijl die­zelf­de hol­le boom eco­lo­gisch juist enorm waar­de­vol kan zijn. Om dit recht te trek­ken is de M‑factor ingevoerd.

De meer­waar­de­fac­tor M bedraagt 1 als er geen bij­zon­de­re meer­waar­de is. Maar als een boom aan bepaal­de cri­te­ria vol­doet, kan M ver­hoogd wor­den tot maxi­maal 2,5.

Er zijn hier­bij twee cate­go­rie­ën cri­te­ria: eco­lo­gi­sche ken­mer­ken en erf­goed­ken­mer­ken.

Enkele voor­beel­den van eco­lo­gi­sche meer­waar­den: de aan­we­zig­heid van gro­te zwam­men aan de stam, begroei­ing met klim­op over een groot deel van de stam, zeer oude leef­tijd voor de soort, dik­ke dode tak­ken in de kroon, hol­tes of spech­ten­ho­len. Hoe meer van deze ken­mer­ken de boom heeft, hoe hoger de eco­lo­gi­sche meer­waar­de. Daarnaast telt of de boom al dan niet offi­ci­eel beschermd is als monu­ment of ver­meld staat op een erfgoedlijst.

 

Criteria voor de meerwaarde

In de prak­tijk han­teert de VVOG de vol­gen­de richt­lijn (samen­ge­vat uit de criteria):

  • M = 1,0 voor een boom zon­der bij­zon­de­re eco­lo­gi­sche of erf­goed­ken­mer­ken (de mees­te bomen val­len hier onder).
  • M = 1,5 als de boom bijv. is opge­no­men als waar­de­vol in de erf­goed­in­ven­ta­ris of als hij min­stens drie dui­de­lijk ecologische/erfgoed ken­mer­ken heeft.
  • M = 2,0 in tus­sen­ge­val­len (bij­voor­beeld meer­de­re eco­lo­gi­sche ken­mer­ken, waar­van ten­min­ste één van zeer hoge eco­lo­gi­sche waar­de zoals een zeer gro­te hol­te, of com­bi­na­tie van erf­goed en eco-kenmerken). De offi­ci­ë­le tabel ver­noemd 2,0 niet expli­ciet. Maar het is een logi­sche tus­sen­stap als de boom wel meer is dan 1,5 maar nog niet aan 2,5 toe.
  • M = 2,5 voor een boom met uit­zon­der­lij­ke waar­de, bv. indi­vi­du­eel bescherm­de monu­men­ta­le bomen, of een boom die aan heel veel (≥4) eco­lo­gi­sche cri­te­ria vol­doet, of com­bi­na­tie van ver­schil­len­de hoge erfgoed- en eco­ken­mer­ken. Dit is het maxi­mum; meer dan 2,5 meer­waar­de kan je niet geven.

Met M kan de waar­de van een boom dus aan­zien­lijk hoger uit­val­len als hij bij­voor­beeld een unie­ke oude eik is met veel leven erin of een geklas­seer­de dorpsboom.

Voor gewo­ne jon­ge bomen blijft M = 1. In de prak­tijk zal voor ver­uit de mees­te bomen M gewoon 1 zijn, maar deze fac­tor biedt de moge­lijk­heid om uit­zon­der­lij­ke bomen extra te waar­de­ren. Zo wordt voor­ko­men dat bij­voor­beeld een 200-jarige lin­de met een spech­ten­nest en zwam­men, die mis­schien qua con­di­tie niet meer top is, toch een eer­lij­ke waar­de­ring krijgt in geld.

De meer­waar­de­fac­tor is afkom­stig van de VVOG en nog rela­tief nieuw, maar inmid­dels opge­no­men in de berekeningen.

 

Samengevat

De Uniforme Methode voor Waardebepaling van Bomen ver­me­nig­vul­digt al deze fac­to­ren. De ini­ti­ë­le basis­waar­de (die afhangt van stamop­per­vlak­te en een­heids­prijs) hangt af van door de soort, de stand­plaats, de con­di­tie, de plant­wij­ze en even­tu­e­le bij­zon­de­re meerwaarde.

Het resul­taat van de mul­ti­pli­ca­tie­ve for­mu­le voor de bere­ke­ning is een geld­be­drag (W) dat de waar­de van de boom ver­te­gen­woor­digt op het moment van beoor­de­ling. Vaak zal deze waar­de vrij hoog zijn voor gro­te gezon­de bomen. En niet zel­den enke­le dui­zen­den euro’s bedra­gen. Wat aan­toont dat bomen aan­zien­lij­ke finan­ci­ë­le waar­de kun­nen ver­te­gen­woor­di­gen in onze leefomgeving.

Deze objec­tie­ve bere­ke­ning maakt het voor ieder­een inzich­te­lijk waar die waar­de van­daan komt. Wat dan weer belang­rijk is bij het ver­ha­len van de kos­ten van scha­de aan bomen op een veroorzaker.

 

 

Het bepalen van schade aan bomen

 

Hoe bereken je schade aan bomen?

Wanneer er scha­de aan een boom optreedt, voor­ziet de Uniforme Methode in een manier om de waar­de­ver­min­de­ring van die boom te bere­ke­nen. En zo de scha­de in geld uit te druk­ken. Belangrijk is een eer­ste onder­scheid: is de boom vol­le­dig ver­nield (totaal­ver­lies) of slechts gedeel­te­lijk bescha­digd?

  • Volledige ver­nie­ling: dit bete­kent dat de boom in fei­te ver­lo­ren is. Bijvoorbeeld omge­zaagd, omge­re­den of zó zwaar bescha­digd dat her­stel niet moge­lijk is. In dat geval spreekt men van totaal­ver­lies – zie ver­der­op voor uit­leg over totaal­ver­lies en scha­de­ver­goe­ding daarbij.
  • Gedeeltelijke scha­de: de boom leeft nog en kan door­gaans blij­ven staan, maar heeft let­sel opge­lo­pen aan stam, tak­ken en/of wor­tels. Bij gedeel­te­lij­ke scha­de aan bomen gaat de metho­de uit van vier cate­go­rie­ën scha­de:
    1. Oppervlakkige bescha­di­ging van de stam (schors­scha­de): de bui­ten­ste bast is (deels) weg­ge­rukt, maar het onder­lig­gen­de hout is intact. Dit kun je zien als scha­de aan de boom­schors zon­der inwen­dig let­sel. Voorbeeld: de schors is afge­schil­ferd door een aan­rij­ding, maar de stam zelf is niet ingesneden.
    2. Diepe bescha­di­ging van de stam: de scha­de gaat die­per dan de bast, ook het spint­hout (en mis­schien kern­hout) is geraakt. Er is dus echt hout­weef­sel weg­ge­sne­den of gekwetst, wat ern­sti­ger is dan lou­ter schorsschade.
    3. Beschadiging van de kroon: er is ver­lies van tak­ken of kroon­vo­lu­me, bij­voor­beeld een of meer­de­re dik­ke gestel­tak­ken zijn afge­bro­ken of afge­zaagd. De boom ver­liest daar­mee een deel van zijn bla­der­dek. Wat zowel esthe­tisch als func­ti­o­neel (scha­duw, foto­syn­the­se) een ver­lies betekent.
    4. Beschadiging van de wor­tels (wor­tel­scha­de): er zijn wor­tels afge­sne­den of zwaar bescha­digd. Met name bin­nen de zoge­he­ten Totale BoomBeschermingsZone (TBBZ) rond de stam. Dit gebeurt bij­voor­beeld bij graaf­wer­ken in de buurt van de boom. Wortelschade kan de sta­bi­li­teit en de water- en voe­dings­op­na­me­ca­pac­teit van de boom aantasten.

Voor elk van deze scha­de­ty­pen heeft de Uniforme Methode voor Waardebepaling van Bomen een manier om de scha­de­graad (pro­cen­tu­e­le waar­de­ver­min­de­ring) te bepalen.

 

Soorten schade aan bomen en voorbeelden

In alle geval­len meet of esti­meert je het aan­deel van de boom dat bescha­digd is en lees je daar­bij een per­cen­ta­ge af in tabel­len. Vervolgens ver­me­nig­vul­digt je dat per­cen­ta­ge met de boom­waar­de W (die bere­kend was vóór de scha­de) om het euro-bedrag van de scha­de te krij­gen. Enkele con­cre­te voor­beel­den illu­stre­ren dit:

 

Oppervlakkige stam/schorsschade

Je kijkt naar de breed­te van de wond in ver­hou­ding tot de sta­mom­trek. De hoog­te van de wond doet er niet toe, enkel hoe groot de omtrek aan bast­ver­lies is. Bijvoorbeeld, als de bast over 25% van de sta­mom­trek is weg­ge­schaafd, dan bedraagt de waar­de­ver­min­de­ring onge­veer 20% van de boom­waar­de. Bij een klei­ne schram van <10% omtrek is de scha­de beperkt (5% waar­de­ver­lies), ter­wijl bij schors­scha­de rond de hal­ve omtrek (50%), de boom 40% in waar­de daalt. Is de vol­le­di­ge omtrek van de stam ont­schorst, dan is dat uiter­aard 100% waar­de­ver­lies (de boom zal waar­schijn­lijk afsterven).

 

Diepe stamschade

Hier is de drem­pel voor ern­sti­ge gevol­gen lager, omdat de dra­gen­de struc­tuur is aan­ge­tast. Men meet weder­om de breed­te van de bescha­di­ging als per­cen­ta­ge van de sta­mom­trek. Een die­pe wond over 30% van de omtrek resul­teert in 35% waar­de­ver­min­de­ring. Bij 36 – 40% die­pe scha­de loopt het waar­de­ver­lies op tot 70%. En wan­neer de stam van­af bij­na de helft of meer inwen­dig bescha­digd is, bete­kent dat vrij­wel totaal ver­lies (90 tot 100% waar­de­ver­min­de­ring). Diepe stam­won­den zijn dus erg scha­de­lijk: de boom ver­liest sta­bi­li­teit en kan intern gaan rot­ten, wat zijn levens­duur fors verkort.

 

Kroonschade

De scha­de aan de kroon schat je in als het per­cen­ta­ge van het kroon­vo­lu­me dat ver­dwe­nen is. Bijvoorbeeld, stel dat door storm of ver­keer­de snoei onge­veer 30% van de kroon weg­valt (een paar gro­te tak­ken), dan bedraagt de waar­de­ver­min­de­ring 35%.

Verlies van een enke­le tak van 10% van de kroon, dan zal de waar­de van de boom met 20% dalen.

Grote kroon­scha­de (bv. bij­na de hal­ve kroon weg) bete­kent 90% waardeverlies.

Als 46% van de kroon weg is, of meer, is de boom zó ver­minkt dat hij nog amper waar­de heeft (100% verlies).

Dit illu­streert waar­om bij­voor­beeld bruut top­pen of kan­de­la­ren van bomen tot hoge scha­de­claims kan lei­den. De boom ver­liest veel van zijn waar­de. Een actu­eel weet­je: sinds 1 sep­tem­ber 2021 bepaalt het Burgerlijk Wetboek (art. 3.134) dat een buur over­han­gen­de tak­ken mag laten afza­gen, maar als hij daar­bij de boom ern­stig bescha­digt, kan hij aan­spra­ke­lijk zijn voor de scha­de. Forse snoei zon­der goe­de reden kan dus aan­lei­ding geven tot een schadeclaim.

 

Bepalen van grootteorde van wortelschade

De wor­tel­scha­de wordt bere­kend op basis van het per­cen­ta­ge van het wor­tel­vo­lu­me in de tota­le boom­be­scher­mings­zo­ne (TBBZ) dat is aan­ge­tast. Dit per­cen­ta­ge bere­ken aan de hand van de opper­vlak­te van de wor­tel­scha­de tot de opper­vlak­te van de TBBZ. Het per­cen­ta­ge is dus meest­al het seg­ment van de cir­kel­boog van de TBBZ waar de wor­tel­scha­de is opge­tre­den. De TBBZ rijkt meest­al onge­veer zo ver als de kroon­pro­jec­tie van de boom, maar moet bere­kend wor­den. Of bepaald wor­den aan de hand van een wor­tel­on­der­zoek.

Bijvoorbeeld, als bij graaf­wer­ken tus­sen de 30 en 40% van het wor­tel­ge­bied rond de boom werd door­gra­ven, dan ver­liest de boom 40% van zijn waar­de vol­gens de Uniforme Methode voor Waardebepaling van Bomen. Bij 20% wor­tel­scha­de of min­der is het ver­lies 20%. Wat wijst op een vrij line­ai­re ver­hou­ding bij beperk­te scha­de, tot het waardeverlies.

Maar bij (zeer) zwa­re wor­tel­scha­de, zeg 40% tot 60% kapot, loopt de waar­de­ver­min­de­ring op tot wel 60 – 80%. Zodra meer dan 60% van de wor­tels weg zijn, is de boom fei­te­lijk ten dode opge­schre­ven en wordt het als 100% ver­lies gere­kend. Wortelschade is vaak min­der zicht­baar, maar min­stens zo ern­stig: het onder­mijnt de ver­an­ke­ring, de water- en voe­dings­op­na­me­ca­pa­ci­teit. En een boom kan vele jaren later nog weg­kwij­nen door eer­der opge­lo­pen wortelverlies.

 

Meerdere schadetype tesamen aan één boom

In geval van meer­de­re soor­ten scha­de tege­lijk, bij­voor­beeld een bull­do­zer die zowel wor­tels kapot­scheurt als de stam schampt, bere­ken je de waar­de­ver­min­de­ring per type en telt je die op. Echter, de som mag nooit boven de 100% uit­ko­men. Als de bere­ken­de scha­de ≥100%, dan is de boom totaal ver­lo­ren. Je kunt immers niet meer dan de vol­le­di­ge boom­waar­de ver­lie­zen. Bij her­haal­de schade-incidenten aan dezelf­de boom moet elke vol­gen­de bere­ke­ning trou­wens uit­gaan van de reeds ver­laag­de waar­de na de vori­ge schade.

Let op en begrijp dat de Uniforme Methode alleen de waar­de­ver­min­de­ring van de boom zelf bere­kent. Niet de bij­ko­men­de kos­ten. Kosten voor oprui­men, her­stel­len of her­plan­ten staan los van de boom­waar­de en moe­ten apart wor­den ver­haald indien van toepassing.

De metho­de geeft dus aan hoe­veel waar­de de boom ver­liest (% van W); dat bedrag is de basis voor de scha­de­claim. Eventuele extra kos­ten, zoals het aan­bren­gen van boom­be­scher­men­de folie bij bast­scha­de, sta­bi­li­sa­tie van een boom of weg­ha­len van een omge­val­len boom, die­nen aan­vul­lend geclaimd te wor­den. De Uniforme Methode voor Waardebepaling van Bomen richt zich pri­mair op de intrin­sie­ke boom­scha­de (waar­de­ver­lies).

 

Samenvatting berekening van schade aan een boom

Samengevat bere­ken je boom­scha­de in drie stappen:

(1) Bepaal de boom­waar­de voor­af (W).

(2) Bepaal het type scha­de en meet de omvang (per­cen­ta­ges).

(3) Tel pro­cen­tu­e­le waar­de­ver­min­de­rin­gen op (max. 100% waardeverlies).

(4) Pas de bij­be­ho­ren­de waar­de­ver­min­de­ring (%) toe op W.

Dit resul­teert in een geld­be­drag (dat je kan ver­meer­de­ren met even­tu­e­le bij­ko­men­de kos­ten) dat je als scha­de­claim kunt indie­nen bij de ver­oor­za­ker of diens ver­ze­ke­ring. In de prak­tijk doe je best beroep op onze exper­ti­se, zeker bij gro­te­re bomen, aan­ge­zien je alle para­me­ters cor­rect moet bepa­len. En er meest­al heel veel bij­ko­men­de kos­ten zijn, waar we hier niet die­per op ingaan.

Je kan ons steeds vrij­blij­vend een bericht stu­ren.

 

Wat is een totaalverlies en wat betekent dit concreet?

Een totaal­ver­lies van een boom wil zeg­gen dat de boom onher­stel­baar bescha­digd of vol­le­dig ver­nie­tigd is. De boom gaat dood of moet om vei­lig­heids­re­de­nen wor­den geveld. In zo’n geval spre­ken we van vol­le­di­ge ver­nie­ling van de boom, en de scha­de­ver­goe­ding wordt dan gelijk­ge­steld aan de vol­le­di­ge boom­waar­de (als­of de boom hele­maal ver­lo­ren is gegaan). Concreet bete­kent dit dat de boom niet meer te red­den of te ver­van­gen is in zijn oor­spron­ke­lij­ke staat – zijn vol­le­di­ge waar­de is weg.

De Uniforme Methode han­teert bij totaal­ver­lies twee bena­de­rin­gen, afhan­ke­lijk van de moge­lijk­heid tot vervanging:

 

Vervangbare boom

Dit zijn geval­len waar­in men de bescha­dig­de boom rede­lij­ker­wijs kan ver­van­gen door een gelijk­waar­di­ge nieu­we boom. Denk aan een jon­ge of mid­del­gro­te boom die je bij een boom­kwe­ker kan kopen in ver­ge­lijk­ba­re groot­te. I

n zo’n sce­na­rio past men de Uniforme Methode niet toe, maar han­teert men het prin­ci­pe van ver­van­gings­waar­de (her­stel in natu­ra). De scha­de­ver­goe­ding bestaat dan uit de kos­ten om de oude boom te ver­wij­de­ren (rooi­en) plus de kos­ten om een nieu­we boom te plan­ten van ver­ge­lijk­ba­re soort en for­maat, inclu­sief even­tu­eel enke­le jaren nazorg. Deze kos­ten vor­men samen de schadeclaim.

Het idee hier­ach­ter is dat de gedu­peer­de in de situ­a­tie gebracht wordt als­of de scha­de niet was gebeurd: hij krijgt een ver­ge­lijk­ba­re boom terug. Voorbeeld: een sier­boom van 10 jaar oud wordt omver­ge­re­den. Men kan een nieu­we boom van ver­ge­lijk­ba­re groot­te laten aan­plan­ten voor pak­weg €2.000 (boom + arbeid). Dan zal de scha­de­claim zich daar­op base­ren, in plaats van op een uni­form bere­ken­de boom­waar­de. Herstel in natu­ra is hier logisch omdat de waar­de van de boom goed bena­derd kan wor­den door de vervangingskosten.

 

Niet-vervangbare boom

Dit betreft met name oude­re, gro­te bomen of exem­pla­ren met een unie­ke waar­de die je niet zomaar kunt kopen. Bijvoorbeeld een 80-jarige eik van 60 cm dia­me­ter kun je niet met een even oude eik ver­van­gen – op de markt zijn zul­ke bomen niet beschik­baar of ver­plan­ten is onmogelijk.

In dit geval wordt de boom als onver­vang­baar beschouwd. De scha­de­claim wordt dan geba­seerd op de bere­ken­de boom­waar­de (W) vol­gens de Uniforme Methode voor Waardebepaling van Bomen. Met ande­re woor­den, men eist de vol­le­di­ge waar­de­ver­goe­ding in euro zoals de for­mu­le die voor de boom had opgeleverd.

Bovendien komen daar nor­maal gespro­ken de opruim­kos­ten en even­tu­eel com­pen­sa­tie voor ver­lo­ren eco­sys­teem­dien­sten bij, maar puur voor de boom zelf wordt zijn vol­le­di­ge waar­de ver­goed. Dit kan behoor­lijk oplo­pen: veel oude­re stads­bo­men heb­ben bere­ken­de waar­den van enke­le tien­dui­zen­den euro’s.

Die waar­de geeft weer wat de gemeen­schap of eige­naar aan de boom ver­liest. En zelfs al kun je van dat geld tien jon­ge­re boom­pjes kopen, het blijft gerecht­vaar­digd omdat één monu­men­ta­le boom uniek was in zijn soort. En de 10 jon­ge boom­pjes ver­re­van de oud boom kun­nen compenseren.

 

Totaalverlies concreet

De ver­ant­woor­de­lij­ke voor de scha­de zal bij totaal­ver­lies opdraai­en voor een scha­de­ver­goe­ding ter waar­de van de vol­le­di­ge boom. Vaak is dit de ver­ze­ke­rings­maat­schap­pij van de dader (bij­voor­beeld de BA-autoverzekering bij een ver­keers­on­ge­val) die uit­keert. Of de BA-verzekering van het bouw­be­drijf bij scha­de tij­dens de bouwwerken.

Na afhan­de­ling wordt de dode of onvei­li­ge boom door­gaans ver­wij­derd (op kos­ten van de dader of ver­ze­ke­raar) en kan de eige­naar beslis­sen of hij een nieu­we boom plant. Let wel: de Uniforme Methode zelf beperkt zich tot het bepa­len van de waar­de van de ver­lo­ren boom; even­tu­e­le her­plan­ting kan van dat bedrag betaald wor­den, maar juri­disch is de scha­de­ver­goe­ding bedoeld om het ver­lies te dekken.

In juri­di­sche ter­men is een boom bij totaal­ver­lies ver­ge­lijk­baar met een total­loss auto: repa­ra­tie (her­stel van de boom) is niet meer moge­lijk of zin­nig, dus men ver­goedt de waar­de. De Vlaamse recht­spraak heeft expli­ciet erkend dat bij ver­nie­ti­ging van een boom op pri­vé­ter­rein de Uniforme Methode voor Waardebepaling van Bomen gebruikt mag wor­den om de scha­de te becijferen.

Daarnaast is beves­tigd dat ook bij onher­stel­ba­re scha­de (niet-vervangbaar exem­plaar) deze metho­de toe­pas­baar is en ver­goe­din­gen kan ople­ve­ren die door recht­ban­ken wor­den gevolgd. Met ande­re woor­den, als uw oude eik door der­den gekapt wordt zon­der recht, kan een rech­ter de vol­le­di­ge boom­waar­de zoals bere­kend toe­wij­zen als schadevergoeding.

 

Schadeclaim en waardebepaling in de praktijk (voorbeeld)

In de prak­tijk ver­loopt een scha­de­claim voor een boom meest­al als volgt: zodra de scha­de is opge­tre­den (bij­voor­beeld een aan­rij­ding, van­da­lis­me of werf­fout), laat de eige­naar of beheer­der van de boom een exper­ti­se uit­voe­ren. Dit kan een boo­m­ex­pert van de gemeen­te zijn, een onaf­han­ke­lij­ke boom­taxa­teur of een ver­ze­ke­rings­des­kun­di­ge. Die zal de situ­a­tie ter plek­ke bekij­ken en alle rele­van­te gege­vens note­ren: boom­soort, sta­mom­trek, loca­tie, zicht­ba­re scha­de, enzovoort.

Vervolgens wordt aan de hand van de Uniforme Methode voor Wardebepaling van Bomen, de boom­waar­de (W) vóór scha­de bere­kend. Hiervoor meet de expert de stam (omtrek op 1,3 m hoog­te) om de basis­waar­de te bepa­len, noteert de soort en pakt de bij­ho­ren­de soort­waar­de uit de lijst, bepaalt de stand­plaats­fac­tor (bv. 1,0 voor een stads­cen­trum, 0,8 voor een woon­wijk), schat de con­di­tie­waar­de (gezond­heid) en de plant­wij­ze­waar­de (solitair/rij/groep), en kijkt of er bij­zon­de­re meer­waar­de is (ecologie/erfgoed). Al deze fac­to­ren wor­den gebruikt voor de waar­de­be­pa­ling in euro.

Daarna ana­ly­seert men de scha­de: welk type en hoe omvang­rijk. De expert meet bij­voor­beeld de wond­breed­te op de stam, of schat het kroon­ver­lies in pro­cen­ten, of bekijkt hoe­veel wor­tels er door zijn bij graaf­werk. Dan bere­kent hij de per­cen­ta­ges van waar­de­ver­min­de­ring. Zo komt men tot een per­cen­ta­ge waar­de­ver­lies. Dit wordt toe­ge­past op de boom­waar­de in euro. Het eind­re­sul­taat is het bedrag dat de boom in waar­de is gedaald door de gebeur­te­nis. Dat bedrag, ver­meer­dert met even­tu­e­le bij­ko­men­de kos­ten, vormt de scha­de­claim.

 

Schade aan boom door afgebroken tak

Een een­vou­dig reken­voor­beeld: stel, een auto botst tegen een lin­de­boom in een gemeen­te­perk. De boom is 30 jaar oud, sta­mom­trek 120 cm, in goe­de con­di­tie, soli­tair staand in een dorp (stand­plaats­waar­de 1,0). De expert bere­kent de boom­waar­de op bij­voor­beeld € 8.000 (fic­tief bedrag voor dit voor­beeld). Door de klap is een dik­ke zij­tak afge­bro­ken, wat hij inschat als 20% kroon­ver­lies. In de tabel staat dat dit cir­ca 20% waar­de­ver­min­de­ring bete­kent. De scha­de­claim komt dan uit op 20% van €8.000 = € 1.600. De gemeen­te vor­dert dit bedrag van de ver­ze­ke­raar van de bestuur­der die de aan­rij­ding ver­oor­zaak­te. Met die € 1.600 kan de gemeen­te een nieu­we boom plan­ten of het bedrag toe­voe­gen aan hun groenfonds.

 

Schade aan boom door graafwerkzaamheden (wortelschade)

Nog een voor­beeld uit de prak­tijk: bij een graafwerkzaamheden-incident in het Antwerpse wer­den 23 oude vol­was­sen bomen (die ene klein land­schaps­ele­ment vor­men en ver­schil­len­de meer­waar­de­fac­to­ren heb­ben) zó erg toe­ge­ta­keld dat ze als “ver­minkt” beschouwd wer­den. De aan­ne­mer werd daar­op tot een scha­de­ver­goe­ding aan­ge­maand voor alle 23 bomen, inclu­sief de bomen die nog niet gestor­ven waren maar tota­le­ver­lies bete­ken­den. De tota­le boom­waar­de die ver­goed moest wor­den, bedroeg onge­veer € 340.000.

Dit voor­beeld toont aan dat ondes­kun­dig han­de­len rond bomen dure claims kan ople­ve­ren. Een ander vaak voor­ko­mend voor­beeld is snoei­scha­de bij ondes­kun­di­ge snoei: als een aan­ne­mer een boom veel te veel inneemt (kan­de­la­bert bij­voor­beeld) waar­bij 50% van de kroon wordt weg­ge­snoeid, kan de eige­naar een claim indie­nen ter waar­de van de vol­le­di­ge boom­waar­de, ver­meer­dert met de bij­ko­men­de kos­ten – wat kan oplo­pen tot in de dui­zen­den euro’s voor gro­te bomen.

 

Praktisch regeling bij schade aan bomen

In de prak­tijk wor­den der­ge­lij­ke claims regel­ma­tig geschikt met ver­ze­ke­rings­maat­schap­pij­en. Omdat de Uniforme Methode voor Waardebepaling van Bomen breed aan­vaard is, gebrui­ken ver­ze­ke­raars en gemeen­ten haar als refe­ren­tie. Veel gemeen­tes heb­ben zelfs in hun poli­tie­re­gle­ment staan dat wie op open­baar domein een boom bescha­digt, aan­spra­ke­lijk is voor de kos­ten vol­gens de Uniforme Methode. Wanneer een zaak toch voor de rech­ter komt, volgt de recht­bank in Vlaanderen vrij­wel altijd de bere­ken­de waar­de­be­pa­ling, mits deze goed onder­bouwd is.

 

Uniforme Methode als nulmeting, vóór de werken

Een prak­ti­sche tip: docu­men­teer waar­de­vol­le bomen voor­af (foto’s, even­tu­e­le meet­ge­ge­vens). Bij geplan­de wer­ken in de buurt kan men voor­af een waar­de­be­re­ke­ning doen en die opne­men in bestek of ver­ze­ke­ring. Deze fun­geert dan als nul­me­ting. En dan is bij even­tu­e­le scha­de dui­de­lijk welk bedrag op het spel staat. In SB250-verband wordt dit soms gedaan: de aan­ne­mer weet zo dat als hij die boom bescha­digt, een bepaal­de som van de aan­ne­mings­som kan wor­den inge­hou­den als scha­de­ver­goe­ding. Dit werkt pre­ven­tief en maakt het belang van zorg­zaam han­de­len duidelijk.

 

Toepassingsgebieden van de Uniforme Methode

 

Waar wordt de Uniforme Methode vandaag toegepast?

In Vlaanderen is de Uniforme Methode al decen­nia­lang de stan­daard voor boom­waar­de­ring. Ze is offi­ci­eel ver­an­kerd in het Standaardbestek 250 (SB250) voor over­heids­op­drach­ten sinds ver­sie 1.0 (1996). Dit bete­kent dat bij alle open­ba­re wer­ken van de Vlaamse over­heid of gemeen­ten waar SB250 van kracht is, de Uniforme Methode deel uit­maakt van de con­trac­tu­e­le bepa­lin­gen. Aannemers die wer­ken uit­voe­ren in de buurt van bomen zijn zo op voor­hand gehou­den aan die metho­diek: scha­de aan bomen zal bere­kend en ver­re­kend wor­den vol­gens de Uniforme Methode, en ze kun­nen er finan­ci­eel voor aan­spra­ke­lijk gesteld wor­den. In de prak­tijk zorgt dit ervoor dat bomen expli­ciet als waar­de­dra­gers wor­den gezien in bestek­ken – net zoals infra­struc­tuur – en niet als zomaar “natuur” zon­der geldwaarde.

 

Rechtsgeldigheid

De metho­de geniet anno 2025 een bre­de juri­di­sche erken­ning. Zoals ver­meld, beves­tig­de het hof van beroep te Antwerpen in 1985 al dat ook op pri­vé­ter­rein boom­waar­de ver­goed moet wor­den en dat de Uniforme Methode voor Waardebepaling van Bomen daar­voor geschikt is. In de jaren na 1985 zijn er meer­de­re von­nis­sen en arres­ten geweest die de toe­pas­sing beves­tig­den. Zo werd bij een von­nis in Hasselt (2001) en later het Antwerpse hof van beroep (2003) de scha­de­ver­goe­ding voor een niet-vervangbare boom bere­kend met deze metho­de en aan­vaard door de rech­ter. Verzekeringsmaatschappijen heb­ben de metho­de even­eens omarmd sinds de jaren ‘80. Het is immers ook in hun belang om een objec­tie­ve maat­staf te heb­ben in plaats van dis­cus­sies per geval. Kortom, als een boom bescha­digd wordt en de eige­naar eist een ver­goe­ding vol­gens de Uniforme Methode, dan staat hij juri­disch sterk.

 

Praktijk

Vandaag de dag gebrui­ken nage­noeg alle Vlaamse ste­den en gemeen­ten de Uniforme Methode bij scha­de­ge­val­len aan open­baar groen. Veel tech­ni­sche dien­sten heb­ben per­so­neel dat geschoold is in boomwaarde-berekening, of ze doen een beroep op b‑Tree Boomverzorging. Bij elke aan­rij­ding, van­da­lis­me of bouw­scha­de aan gemeen­te­bo­men wordt stan­daard de scha­de opge­maakt vol­gens de uni­for­me bere­ke­nings­me­tho­de. Particuliere boom-eigenaars begin­nen ook meer bewust te wor­den: als een buur­man onrecht­ma­tig een boom kapt of bescha­digt, kan de bena­deel­de via onze tree mana­ger een waar­de­be­pa­ling laten doen en die claimen.

Twijfel niet ons daar vrij­blij­vend over te con­tac­te­ren.

De metho­de wordt even­eens aan­ge­wend voor waar­de­be­pa­lin­gen zon­der direc­te scha­de­con­text. Bijvoorbeeld, som­mi­ge gemeen­ten bere­ke­nen peri­o­diek de tota­le waar­de van hun bomen­be­stand om het belang ervan te bena­druk­ken (bij­voor­beeld “onze stad heeft voor 2 mil­joen euro aan bomen staan”). Dit kan hel­pen bij het beleids­ma­tig onder­bou­wen van groen­in­ves­te­rin­gen. Ook bij ver­ze­ke­rin­gen: stel, een ont­wik­ke­laar moet rond een oude boom bou­wen, dan kan de eige­naar eisen dat de boom ver­ze­kerd wordt voor zijn bere­ken­de waar­de, zodat bij even­tu­e­le scha­de de ver­goe­ding vast­ligt. Verder wordt de metho­de gebruikt in de groen­sec­tor als refe­ren­tie bij dis­cus­sies over boom­be­heer: het geeft een cij­fer­ma­ti­ge onder­bou­wing voor het bewa­ren van een boom ver­sus kappen.

 

Belangrijk om te benadrukken

De Uniforme Methode in Vlaanderen is afkom­stig van de VVOG en heeft een quasi-officiële sta­tus. Maar weet dat er in ande­re regio’s ande­re regels gel­den (zie vol­gen­de sec­tie). In Vlaanderen is ze ech­ter zó inge­bur­gerd dat men vaak sim­pel­weg spreekt over “de Uniforme Methode toe­pas­sen” in scha­de­ge­val­len, en vrij­wel ieder­een in de groen­bran­che weet wat er mee bedoeld wordt. Het is een unie­ke samen­wer­king tus­sen groen­be­heer en juri­disch kader die zijn waar­de al meer dan 40 jaar bewijst.

 

Welke methodes worden gebruikt in Wallonië en Brussel?

De Uniforme Methode voor Waardebepaling van Bomen die eind jaren ‘70 werd inge­voerd, toen België nog geen fede­ra­le staat was (die gebeur­de pas in 1993), gold dus in het hele land. Na 1993 is boom­waar­de­be­pa­ling gewes­te­lij­ke mate­rie gewor­den. Hierdoor zijn er gelei­de­lijk ver­schil­len ont­staan tus­sen Vlaanderen, Wallonië en Brussel.

 

Wallonië

In Wallonië wordt niet de Vlaamse Uniforme Methode (VVOG) gebruikt, maar een eigen metho­de voor waar­de­ring van bomen, vaak aan­ge­duid als bere­ke­ning van de “valeur d’agrément” (sier- of ame­ni­teits­waar­de) van bomen. De Waalse over­heid (SPW – Département Nature et Forêts) heeft hier­voor in 2003 een cir­cu­lai­re (nr. 2660) uit­ge­vaar­digd die de bere­ke­nings­wij­ze vast­legt voor bomen op het open­baar domein.

Deze Waalse metho­de lijkt sterk op de Uniforme Methode voor Waardebepaling van Bomen: ze han­teert ook een stamop­per­vlak­te als basis en ver­schil­len­de coëf­fi­ci­ën­ten (soort, sil­hou­et, stand­plaats, con­di­tie, type aan­plan­ting, en een “coëf­fi­ci­ënt patri­mo­ni­al” voor erf­goed­waar­de). Het groot­ste ver­schil is dat in Wallonië een extra fac­tor voor de vorm/silhouet van de boom wordt gebruikt (bij­voor­beeld om coni­fe­ren vs. loof­bo­men recht­vaar­di­ger te waarderen).

Ook wordt in de Waalse for­mu­le een vas­te deler gebruikt (onge­veer 40,3399) om de uit­komst te kali­bre­ren op vroe­ge­re scha­de­be­re­ke­nin­gen. De details tre­den hier wat bui­ten het bestek, maar in essen­tie geldt: Wallonië heeft zijn eigen boom­waar­de­me­tho­de, gestoeld op dezelf­de prin­ci­pes (opper­vlak­te × coefficiënten).

Als je in Wallonië scha­de aan een boom hebt, zal de over­heid of expert dus dié metho­de toe­pas­sen, niet de Vlaamse VVOG-methode. Voor de gebrui­ker is het ver­schil niet zo groot – bei­de metho­des geven een gelijk­aar­dig resul­taat, al kun­nen er lich­te vari­a­ties zijn door de ande­re factoren.

 

Brussel (Brussels Hoofdstedelijk Gewest)

In het Brussels Gewest is er even­eens een eigen rege­ling. Brussel han­teert een metho­de voor waar­de­be­pa­ling van bomen die ver­an­kerd is in het Cahier des Charges Typique van het Gewest (hoofd­stuk K, blz. 818). Dit is ver­ge­lijk­baar met een standaardbestek.

De Brusselse metho­de wordt soms ook een bere­ke­ning van “valeur d’agrément” genoemd en is gro­ten­deels geba­seerd op het oude fede­ra­le model, met enke­le Brusselse accen­ten. In fei­te gebruik­te Brussel aan­van­ke­lijk ook de VVOG-methode (toen die nati­o­naal gold), maar later heeft het Gewest die in eigen regie geactualiseerd.

Volgens een recen­te stu­die zijn er anno 2023 drie metho­des in België: de VVOG-methode in Vlaanderen, de SPW-methode in Wallonië en de Brusselse metho­de in het hoofd­ste­de­lijk gewest.

Brussel is ove­ri­gens bezig zijn boom­waar­de­rings­me­tho­de te herzien/actualiseren op het moment van schrij­ven, moge­lijk om deze meer in lijn te bren­gen met de nieuw­ste inzich­ten (bv. inte­gra­tie van eco­sys­teem­dien­sten). Maar de kern blijft: ook in Brussel wordt bij scha­de aan open­ba­re bomen een offi­ci­ë­le for­mu­le toe­ge­past om de waar­de te bere­ke­nen en te claimen.

 

Overige methodes

Buiten België bestaan er gelijk­aar­di­ge metho­die­ken. In Frankrijk bij­voor­beeld is in 2020 een nieuw “Barème de l’Arbre” gepu­bli­ceerd. En in Nederland was er his­to­risch de Koch-methode. En later NVTB-richtlijnen.

Internationaal kent men in de VS de CTLA-method en in het VK de CAVAT-methode voor boom­waar­de. Deze komen inhou­de­lijk gro­ten­deels neer op het­zelf­de prin­ci­pe. Berekeningen op basis van stam­di­a­me­ter, soort, stand­plaats, gezond­heid e.d. bepa­len samen de waar­de. Het toont aan dat het con­cept van bomen een mone­tai­re waar­de geven wereld­wijd wordt erkend als nut­tig instrument.

 

Conclusie

In Vlaanderen spreekt men van de Uniforme Methode voor Waardebepaling van Bomen (VVOG) als dé stan­daard. In Wallonië van de bere­ke­nings­me­tho­de vol­gens de SPW-circulaire. En in Brussel van de gewes­te­lij­ke bere­ke­nings­wij­ze. Ze delen dezelf­de filo­so­fie, met klei­ne regi­o­na­le verschillen.

Voor een jurist of beleids­ma­ker is het goed te weten dat een waar­de­be­pa­ling in Vlaanderen dus niet één-op-één over­ge­no­men kan wor­den in Wallonië en omge­keerd. Je moet dus de juis­te regi­o­na­le metho­de han­te­ren. Maar alle­maal heb­ben ze als doel scha­de aan bomen objec­tief en recht­vaar­dig te ver­goe­den en de waar­de­ring van bomen als kapi­taal­goed te benadrukken.

FAQ’s – veel gestelde vragen over Uniforme Methode voor Waardebepaling van Bomen

Men spreekt van scha­de aan een boom zodra de boom let­sel of ver­lies oploopt dat zijn waar­de of gezond­heid aan­tast. Dit kan fysie­ke bescha­di­ging zijn – zoals een gekwet­ste stam (schors eraf of hout inge­sne­den), afge­bro­ken tak­ken of door­ge­zaag­de wor­tels – maar ook onzicht­baar­der scha­de, zoals ver­gif­ti­ging (bij­voor­beeld door her­bi­ci­den) of wor­tel­ver­stik­king. In juri­di­sche con­text is er spra­ke van scha­de aan een boom wan­neer de boom door toe­doen van iemand (of een gebeur­te­nis) in waar­de daalt of zijn func­ties niet meer kan ver­vul­len. Zelfs als de boom niet direct dood is, kan bij­voor­beeld ern­sti­ge wor­tel­scha­de of kroon­ver­lies al als “scha­de” gel­den. Belangrijk is dat de scha­de meet­baar is (bijv. % kroon weg, % wor­tels kapot) en dat het effect heeft op de boom­ge­zond­heid of ‑sta­bi­li­teit. In het kort: elke aan­tas­ting die ver­der gaat dan nor­ma­le groei­om­stan­dig­he­den en die de boom ver­zwakt of ont­siert, wordt beschouwd als scha­de aan de boom.

Ja. Hoewel de metho­de oor­spron­ke­lijk ont­wik­keld is voor open­ba­re bomen, heeft een hof van beroep in 1985 uit­ge­spro­ken dat er geen reden is om onder­scheid te maken tus­sen open­baar en pri­vé. Sindsdien wordt de Uniforme Methode ook toe­ge­past op bomen op pri­vé­ter­rein. Dus als iemand uw tuin­boom bescha­digt, kunt u net zo goed via deze metho­de de waar­de bepa­len en scha­de clai­men als wan­neer het een gemeen­te­lij­ke boom betrof. In de prak­tijk accep­te­ren ver­ze­ke­raars en rech­ters deze bere­ke­ning ook voor privé-bomen. Let wel: de metho­de geldt niet auto­ma­tisch voor fruit­bo­men of pro­duc­tie­bo­men op pri­vé­ter­rein (zie vol­gen­de vraag), maar voor sier- en scha­duw­bo­men op pri­vé­do­mein is ze bruik­baar en rechtsgeldig.

De con­di­tie­waar­de is een fac­tor © in de Uniforme Methode die aan­geeft hoe gezond en vitaal de boom is. Het is een getal tus­sen 1 en 0,1, waar­bij 1 staat voor een boom in top­con­di­tie en 0,1 voor een erg zwak­ke boom. Bij het bepa­len van de con­di­tie­waar­de kijkt men naar de hui­di­ge gezond­heid (groei, blad­be­zet­ting), even­tu­e­le scha­de of ziek­ten, en de te ver­wach­ten levens­duur. Een boom zon­der gebre­ken, met vol­le kroon en lan­ge toe­komst krijgt C = 1. Een boom met wat gebre­ken of mati­ge groei kan in de cate­go­rie 0,7 – 0,9 val­len. Zware bescha­di­ging, ziek­te of beperkt levens­per­spec­tief duwen C naar 0,4 of lager. De con­di­tie­waar­de zorgt ervoor dat een zie­ke of half­do­de boom min­der waard is dan een gezon­de boom van gelij­ke groot­te. Omdat het inschat­ten spe­ci­a­lis­tisch kan zijn, wordt dit in moei­lij­ke geval­len door een boo­m­ex­pert gedaan. In SB250 staan richt­lij­nen (en zelfs de sug­ges­tie om een European Tree Worker in te scha­ke­len) voor het bepa­len van C.

De stand­plaats­waar­de (ST) is een fac­tor die de waar­de bij­stelt naar­ge­lang de loca­tie waar de boom staat. Sommige loca­ties zijn moei­lij­ker of zeld­za­mer voor gro­te bomen dan ande­re. In een stads­cen­trum is een vol­groei­de boom bij­zon­der, ter­wijl op het plat­te­land bomen alge­me­ner voor­ko­men. De stand­plaats­waar­de vari­eert van 1,0 (boom staat in een sterk ver­har­de, ste­de­lij­ke kern) tot 0,6 (boom staat in open lan­de­lijk gebied). Tussenliggende waar­den: 0,9 voor dicht­be­bouw­de woon­wij­ken, 0,8 voor half­open bebou­wing, 0,7 voor rand­zo­nes. Concreet krijgt een boom in bv. Brussel cen­trum ST = 1,0 en een iden­tie­ke boom op het plat­te­land ST = 0,6. Dit bete­kent dat de stads­boom 1,0 × basis­waar­de rekent en de plat­te­lands­boom slechts 0,6 × basis­waar­de. De fac­tor drukt uit dat een stads­boom “schaar­ser” en kost­baar­der is in zijn context.

De basis­waar­de (B) is het fun­da­ment van de boom­waar­de­be­re­ke­ning. Het is de waar­de puur op basis van de groot­te (dik­te) van de boom, zon­der ver­de­re cor­rec­ties. Men bere­kent B door de stamdoorsnede-oppervlakte (in cm²) op 1,3 m hoog­te te nemen en die te ver­me­nig­vul­di­gen met de een­heids­prijs (€/cm²). Bijvoorbeeld: een stam van 40 cm dia­me­ter heeft een opper­vlak­te van ~1257 cm²; ver­me­nig­vul­dig dat met de een­heids­prijs (zeg €8,52/cm² in 2025) en je krijgt een basis­waar­de van ~€10.709,64. Die een­heids­prijs wordt jaar­lijks bepaald door de VVOG op basis van gemid­del­de boom­kwe­ke­rij­p­rij­zen. De basis­waar­de ver­te­gen­woor­digt de ver­van­gings­kos­ten in the­o­rie voor een boom van die groot­te. Alle ande­re fac­to­ren (soort, stand­plaats, con­di­tie, etc.) cor­ri­ge­ren ver­vol­gens deze basis­waar­de om tot de eind­waar­de W te komen.

De een­heids­prijs is het bedrag per vier­kan­te cen­ti­me­ter stamop­per­vlak­te dat in de bere­ke­ning gebruikt wordt. Zie het als de “prijs per cm² boom” voor een gemid­del­de boom. Deze een­heids­prijs (E) wordt jaar­lijks vast­ge­steld door de VVOG. Ze base­ren dit op de gemid­del­de markt­prijs van boom­kwe­ke­rij­en voor referentie-bomen. In fei­te nemen ze tien­tal­len boom­soor­ten en bekij­ken de prij­zen voor jon­ge bomen (dik­te­klas­sen 8 – 10, 10 – 12, 12 – 14 cm sta­mom­trek) in Vlaamse kwe­ke­rij­en, en bere­ke­nen daar een gemid­del­de prijs per cm² van. Dat is de een­heids­prijs. Dit getal wordt gepu­bli­ceerd op de VVOG-website en in vak­li­te­ra­tuur. Het wordt aan­ge­past als de markt­prij­zen sig­ni­fi­cant stij­gen of dalen (richt­lijn: bij >5% afwij­king). Voor gevoel: in 1979 was E onge­veer €2,0/cm²; in recen­te jaren ligt het rond €8,5 per cm². Hoe hoger de een­heids­prijs, hoe hoger de bere­ken­de boom­waar­den, want bomen “kos­ten” dan meer per cm². De een­heids­prijs zorgt ervoor dat de boom­waar­de mee­groeit met infla­tie en eco­no­mi­sche realiteit.

Er zijn vier hoofd­soor­ten fysie­ke scha­de te onder­schei­den bij bomen: schors­scha­de, stam­scha­de, tak- of kroon­scha­de en wor­tel­scha­de.

  • Schorsschade is opper­vlak­ki­ge scha­de waar­bij de bui­ten­ste boom­schors (bast) bescha­digd of ver­wij­derd is, maar het hout eron­der niet of nau­we­lijks geraakt is. Dit kan gebeu­ren door een schaaf, bot­sing of van­da­lis­me (bijv. met een mes in de bast ker­ven). Schorsschade opent de boom voor ziek­tes en kan tot waar­de­ver­min­de­ring lei­den afhan­ke­lijk van hoe groot de wond is.
  • Diepe stam­scha­de gaat ver­der: hier is ook het onder­lig­gen­de hout (spinthout/kernhout) bescha­digd. Voorbeelden: een ste­vi­ge bot­sing die een deel van de stam doet bar­sten, of gaten die in de stam zijn geboord. Dit onder­mijnt de sta­bi­li­teit en gezond­heid ster­ker dan alleen bastbeschadiging.
  • Kroonschade betreft het ver­lies van tak­ken of bla­de­ren. Bijvoorbeeld: afge­bro­ken zwa­re tak­ken door storm of fout snoei­en, top­pen van de boom weg­ne­men, etc. De kroon is essen­ti­eel voor foto­syn­the­se; kroon­scha­de kan de boom uit balans bren­gen en verzwakken.
  • Wortelschade is scha­de aan het wor­tel­ge­stel. Dit zien we vaak bij graaf­wer­ken: door rio­le­rings­wer­ken of fun­de­rin­gen kun­nen wor­tels wor­den door­ge­sne­den. Wortels zor­gen voor ver­an­ke­ring en opna­me van water/nutriënten; bescha­di­ging daar­van kan lei­den tot insta­bi­li­teit of lang­zaam afster­ven van de boom.

Naast deze fysie­ke scha­des ken­nen we ook nog indi­rec­te scha­de: bij­voor­beeld bodem­ver­dich­ting (de grond rond de boom wordt zo hard gere­den dat wor­tels geen zuur­stof meer krij­gen), over­ma­ti­ge droog­te door grond­wa­ter­ver­la­ging, of che­mi­sche scha­de (gif­stof­fen). Die uiten zich vaak in een ver­min­der­de con­di­tie van de boom (blad­val, tak­sterf­te). In de Uniforme Methode zou zoiets zich ver­ta­len naar een lage­re con­di­tie­waar­de of via een schat­ting van wor­tel­ver­lies (bij ver­dich­ting). Maar door­gaans val­len zul­ke zaken bui­ten de vier hoofd­groe­pen en zijn ze las­ti­ger te kwantificeren.

Schade aan bomen kan op aller­lei manie­ren ont­staan, meest­al door men­se­lijk han­de­len of natuur­ram­pen. Enkele veel­voor­ko­men­de oorzaken:

  • Verkeersongevallen: Een auto, vracht­wa­gen of land­bouw­voer­tuig die van de weg raakt kan tegen een boom bot­sen. Dit leidt vaak tot ern­sti­ge stam- of bast­scha­de, of de boom wordt hele­maal omver gereden.
  • Bouwwerkzaamheden: Graafmachines en kra­nen op wer­ven bescha­di­gen regel­ma­tig wor­tels (door uit­gra­ven) of raken de stam/takken. Ook het stor­ten van grond op wor­tel­zo­nes of het rij­den van zwaar mate­ri­eel over de bodem ver­oor­zaakt scha­de (wor­tel­be­scha­di­ging, verdichting).
  • Snoeifouten of onder­houd: Onoordeelkundig snoei­en (bijv. kan­de­la­be­ren, te sterk inkor­ten) kan de kroon ern­stig bescha­di­gen. Ook maai­en met machi­nes kan schors aan de voet van de boom schra­pen (maai­scha­de).
  • Vandalisme en kwaad opzet: Soms wor­den bomen opzet­te­lijk bescha­digd, bv. met een bijl insnij­den, gaat­jes boren en gif erin spui­ten, in brand ste­ken, of rin­gen (de bast rond­om weg­ha­len). Dit soort scha­de is vaak dode­lijk voor de boom.
  • Natuurgeweld en kli­ma­to­lo­gi­sche omstan­dig­he­den: Stormen kun­nen tak­ken afbre­ken of hele bomen omver­bla­zen. Blikseminslag kan een stam splij­ten. Strenge droog­te kan onom­keer­ba­re scha­de geven. (Hoewel dit “natuur­lij­ke” scha­de is, kan de Uniforme Methode wel de waar­de van het ver­lies aan­ge­ven, al is er dan meest­al geen aan­spra­ke­lij­ke par­tij om een claim bij neer te leggen.)
  • Dieren: Minder gebrui­ke­lijk, maar soms kun­nen bv. bevers bomen omkna­gen (in som­mi­ge regio’s rea­li­teit), of vee dat schors van bomen afvreet. Ook hier ont­staat schors- of stamsschade.

Kortom, scha­de kan zowel door men­se­lij­ke fout als door natuur­lij­ke omstan­dig­he­den komen. Belangrijk is dat wan­neer de scha­de door der­den ver­oor­zaakt is (men­se­lij­ke acti­vi­tei­ten), de Uniforme Methode gebruikt kan wor­den om de finan­ci­ë­le com­pen­sa­tie te bere­ke­nen. Bij natuur­lij­ke scha­de (storm) kan de eige­naar even­tu­eel beroep doen op ver­ze­ke­ring als die dek­king biedt, waar­bij de boom­waar­de ook een rol kan spelen.

Een totaal­ver­lies bete­kent dat de boom vol­le­dig ver­lo­ren is – als­of hij “total loss” is. Dit is het geval als de boom geveld of gestor­ven is door de scha­de, of zó erg bescha­digd dat her­stel ondenk­baar is. Concreet: bij totaal­ver­lies beschouwt men de boom­waar­de 100% ver­lo­ren. De scha­de­ver­goe­ding wordt dan gelijk­ge­steld aan de vol­le­di­ge waar­de van de boom vóór het inci­dent. In de Uniforme Methode-context spreekt men van totaal­ver­lies als de som van ver­schil­len­de scha­des 100% of meer bedraagt. Bijvoorbeeld, een boom waar­van de stam is door­ge­zaagd is evi­dent een totaal­ver­lies (100%). Ook als een boom nog staat maar bv. >60% van zijn wor­tels kapot zijn en >40% van de kroon weg, zal hij het waar­schijn­lijk niet red­den – prak­tisch totaal­ver­lies. Totaalverlies impli­ceert door­gaans dat de boom gerooid moet wor­den. De claim bij totaal­ver­lies omvat de boom­waar­de (vol­le­dig) en vaak ook de kos­ten om de res­ten te ver­wij­de­ren en even­tu­eel te her­plan­ten (her­stel in natu­ra, indien van toe­pas­sing). Voor de gedu­peer­de bete­kent totaal­ver­lies dat hij zijn boom kwijt is en finan­ci­eel gecom­pen­seerd wordt voor die vol­le­di­ge schade.

In fei­te is een totaal­ver­lies bere­ke­nen een­vou­di­ger dan gedeel­te­lij­ke scha­de: je bere­kent de boom­waar­de W vol­gens de Uniforme Methode als­of de boom intact is – dat bedrag is de scha­de. Bij totaal­ver­lies heb je geen per­cen­ta­ge nodig, het is gewoon 100% van W. Wel kijk je of de boom ver­vang­baar is door een nieu­we. Zo ja, dan han­teer je vaak de ver­van­gings­waar­de: dat kan iets lager uit­val­len dan W, name­lijk gelijk aan de kos­ten voor een nieu­we boom van ver­ge­lijk­baar for­maat plan­ten (inclu­sief ver­wij­de­ren van de oude). Zo nee (de boom is onver­vang­baar door leeftijd/omvang), dan claim je het vol­le bedrag W als scha­de­ver­goe­ding. Formeel vol­gens de metho­de: is de boom vol­le­dig ver­nield én onver­vang­baar, dan “scha­de = W”. Is hij vol­le­dig ver­nield maar wel ver­vang­baar door een nieu­we boom, dan “scha­de = kost­prijs rooi + her­plant” en past men de for­mu­le zelf niet toe. In de prak­tijk zal een expert bij twij­fel bei­de bena­de­rin­gen uit­re­ke­nen en moge­lijk clai­men wat het hoog­ste recht­vaar­di­ge bedrag geeft. Maar meest­al is het dui­de­lijk: een jon­ge boom – ver­van­gings­kos­ten, een monu­men­ta­le boom – boom­waar­de. Samengevat: bere­ken W, en neem 100% daar­van (of de reë­le ver­van­gings­kos­ten) als schadesom.

De soort­waar­de (S) is een fac­tor die aan­geeft hoe de boom­soort zich prijs­tech­nisch ver­houdt tot de “gemid­del­de boom”. Het is de ver­hou­ding van de prijs per cm² van die spe­ci­fie­ke soort tot de alge­me­ne een­heids­prijs. Simpel gezegd: dure, zeld­za­me of las­tig kweek­ba­re soor­ten krij­gen S > 1; mak­ke­lijk te kwe­ken, alge­me­ne soor­ten krij­gen S < 1. S vari­eert typisch tus­sen onge­veer 0,3 (zeer goed­ko­pe soor­ten) tot wel 8 of 9 (zeer dure soor­ten). Voorbeelden: een gewo­ne zomer­eik of beuk – S rond 1 (refe­ren­tie). Een treur­berk cul­ti­var die moei­lijk te ver­meer­de­ren is – S mis­schien 2 of 3. Een exo­ti­sche soort die bij­na niet voor­komt en duur is in aan­schaf – S nog hoger. De VVOG publi­ceert jaar­lijks een lijst met alfa­be­tisch alle soor­ten en hun actu­e­le S‑waarden. Ook cul­ti­vars (soort­va­ri­ë­tei­ten) heb­ben apar­te waar­den. De soort­waar­de is bedoeld om recht te doen aan het eco­no­mi­sche aspect van de soort: het is immers duur­der om een bepaal­de soort in dezelf­de maat terug te krij­gen, dus die ver­te­gen­woor­digt meer waarde.

De plant­wij­ze­waar­de ℗ geeft aan in wel­ke plant­ver­band de boom staat en daar­mee hoe­veel impact hij indi­vi­du­eel heeft. P = 1,0 voor een soli­tai­re boom die op zich­zelf staat. Staat de boom in een rij of groep, dan daalt P omdat het ver­lies van één boom in die set­ting min­der opvalt of eco­lo­gisch min­der erg is (de ande­re bomen van­gen het deels op). De schaal loopt van 1,0 (soli­tair) tot 0,4 (boom in een gro­te groep > 10 stuks). Tussenstappen: 0,9 voor een mooie aan­een­ge­slo­ten rij bomen, 0,8 voor een rij met gaten, 0,7 voor een klein groep­je van enke­le bomen, 0,6 voor een groep van 6 – 10. Het idee hier­ach­ter: een laan met 50 iden­tie­ke bomen ver­liest niet al zijn waar­de als een­tje weg­valt – de laan blijft gro­ten­deels intact (P iets lager per boom). Maar een beeld­be­pa­len­de alleen­staan­de boom weg­ha­len bete­kent het hele beeld is weg (P maxi­maal). Bij meer­stam­mi­ge bomen wordt een truc­je gebruikt: men rekent elke stam als een “groep van 2 – 5” met P = 0,7, en telt ze dan op, zodat de tota­le waar­de van een meer­stam­mi­ge boom ook hoger uit­komt dan die van één enke­le stam, maar min­der dan als al die stam­men soli­tai­re bomen zou­den zijn.

De meer­waar­de­fac­tor (M) is een extra fac­tor (tus­sen 1 en 2,5) die een boom kan krij­gen als hij bij­zon­de­re eco­lo­gi­sche of cul­tuur­his­to­ri­sche waar­de heeft. In de mees­te geval­len is M = 1, wat bete­kent geen extra waar­de boven­op het gewo­ne. Maar als een boom bij­voor­beeld een beschermd monu­ment is, of een zeer oude hol­le boom vol leven, of een boom met zeld­za­me fauna/flora, dan wil men dat hono­re­ren in de waar­de. M werd in 2020 geïn­tro­du­ceerd om dat moge­lijk te maken. Praktisch: men gaat een check­list van ken­mer­ken na (bv. gro­te hol­tes, bij­zon­de­re pad­de­stoe­len, hoge leef­tijd, nest­plaat­sen, monu­men­ta­le sta­tus). Afhankelijk van hoe­veel van die ken­mer­ken van toe­pas­sing zijn, krijgt de boom M = 1,5 of M = 2 of M = 2,5. Bijvoorbeeld: een boom op de offi­ci­ë­le inven­ta­ris van bescherm­de erf­goed­bo­men krijgt mini­maal M = 1,5. Een boom met meer­de­re (zeg 4) eco­lo­gi­sche ken­mer­ken van waar­de of een com­bi­na­tie erfgoed+ecologie kan M = 2,0 krij­gen. Een indi­vi­du­eel bescherm­de boom of een boom die echt uit­zon­der­lijk scoort op alle vlak­ken krijgt M = 2,5 (maxi­maal). Die M ver­me­nig­vul­digt de waar­de, dus kan een boom tot 2,5 keer meer waard maken dan nor­maal. Dit zorgt ervoor dat bv. een 300-jarige eik met hol­ten (die qua con­di­tie mis­schien niet per­fect is) toch een veel hoge­re waar­de krijgt dan een “gewo­ne” eik. M wordt alleen toe­ge­past als spe­ci­fie­ke cri­te­ria ver­vuld zijn, anders blijft hij 1.

VVOG staat voor Vereniging voor Openbaar Groen. Dit is een Vlaamse orga­ni­sa­tie (vzw) die gemeen­ten, pro­fes­si­o­ne­len en groen­lief­heb­bers onder­steunt inza­ke open­baar groen­be­heer. De VVOG is de instan­tie die in 1978 – 1979 de Uniforme Methode voor waar­de­be­pa­ling van bomen heeft ont­wik­keld, samen met de over­heid. Sindsdien beheert de VVOG de metho­de: ze publi­ce­ren jaar­lijks de een­heids­prijs en soort­waar­de­lijst, geven oplei­din­gen en upda­tes (zoals de toe­voe­ging van de meer­waar­de­fac­tor), en ont­wik­ke­len hulp­mid­de­len (zoals soft­wa­re) om de boom­waar­de te bere­ke­nen. Voor vra­gen over de metho­de of voor de actu­e­le para­me­ters kan men bij de VVOG terecht. Kortom, VVOG is de “moe­der” van de Uniforme Methode en dé ken­nis­bron over boom­waar­de­ring in Vlaanderen.

Deze vraag komt vaak: “Als een boom stuk is, plant je toch gewoon een nieu­we? Waarom zul­ke hoge claims?”. Het pro­bleem is dat een nieu­we boom plan­ten niet de ver­lo­ren waar­de met­een com­pen­seert. Een gro­te boom van pak­weg 50 jaar oud heeft jaren­lang groei-investering gehad, een groot kroon­vo­lu­me, eco­lo­gi­sche func­ties en esthe­ti­sche impact. Een jon­ge boom (zelfs een gro­te maat boom van de kwe­ke­rij) begint eigen­lijk weer van voren af aan. Het duurt tien­tal­len jaren voor die nieuw geplan­te boom dezelf­de dimen­sies en voor­de­len biedt als de oude. De Uniforme Methode pro­beert pre­cies dát ver­schil in waar­de te kwan­ti­fi­ce­ren. Een reken­voor­beeld: een oude boom is €10.000 waard vol­gens de metho­de. Een nieu­we jon­ge boom plan­ten kost €1.000. Dat enor­me gat (€9.000) repre­sen­teert de “niet inhaal­ba­re” waar­de – je kunt immers niet in één klap 50 jaar groei kopen. Dus enkel een nieu­we boom aan­bie­den zou de eige­naar te kort doen. In som­mi­ge geval­len (jon­ge bomen) is een nieu­we boom wél een ade­qua­te oplos­sing, daar­om dat de metho­de bij ver­vang­ba­re bomen ook inzet op ver­van­gings­waar­de. Maar bij gro­te, oude bomen is het ver­lies aan karak­ter, scha­duw, bio­di­ver­si­teit, etc. niet te ver­goe­den met alleen de plant­kost van een klein­tje. Daarom han­teert men geld­be­dra­gen die over­een­ko­men met de wer­ke­lij­ke waar­de van wat ver­lo­ren is gegaan, boven­op de kos­ten van een nieu­we aan­plant. Dit moe­digt ook voor­zich­tig­heid aan: men zal twee keer naden­ken voor men een waar­de­vol­le boom bescha­digt als men weet dat het geen kwes­tie is van “we plan­ten wel een nieu­we en klaar”, maar dat er een for­se finan­ci­ë­le claim kan volgen.

In prin­ci­pe kun je met de juis­te gege­vens en tabel­len zelf een boom­waar­de bere­ke­nen – de for­mu­le is open­baar en de nodi­ge tabel­len (soort­waar­den, etc.) zijn beschik­baar via VVOG. Voor een sim­pe­le situ­a­tie (bv. eigen boom, je meet omtrek en zoekt soort­waar­de op) kun je een aar­di­ge schat­ting maken. De VVOG biedt ook een BoomwaardeCalculator aan waar­in je stap voor stap de gege­vens invoert en die de waar­de uit­re­kent. Maar, er zijn twee aan­dachts­pun­ten: (1) Je moet de gege­vens cor­rect kun­nen bepa­len. Metingen (omtrek, kroon­ver­lies, wor­tel­zo­ne) moe­ten nauw­keu­rig zijn. (2) Vooral de con­di­tie­waar­de en het scha­de­per­cen­ta­ge ver­gen exper­ti­se. Het inschat­ten van hoe gezond een boom is of hoe­veel % wor­tels ver­lo­ren ging, is niet een­vou­dig voor een leek. Daarom scha­ke­len ver­ze­ke­raars en rech­ters lie­ver een boom­des­kun­di­ge in. Die heeft erva­ring en kan zijn inschat­tin­gen sta­ven. Voor een indi­ca­tie kun je het zelf doen, maar voor een offi­ci­ë­le claim is het ver­stan­dig een expert (bv. een European Tree Technician of erkend boom­taxa­teur) in de arm te nemen. Bovendien zal de tegen­par­tij een ama­teur­be­re­ke­ning min­der snel accep­te­ren. Samengevat: zelf bere­ke­nen kan, maar voor nauw­keu­rig­heid en geloof­waar­dig­heid bij betwis­ting is een expert aan­be­vo­len en erg nuttig.

SB250 is het Standaardbestek 250, een stan­daard bestek­tekst die in Vlaanderen gebruikt wordt voor wegen- en infra­struc­tuur­wer­ken (inclu­sief groen­aan­leg en ‑beheer). Het is als het ware een typ­e­con­tract opge­steld door de over­heid, waar­in tech­ni­sche bepa­lin­gen staan waar­aan aan­ne­mers zich moe­ten hou­den. Versie 1.0 van SB250 (uit 1996) heeft de Uniforme Methode opge­no­men als ver­plich­te refe­ren­tie voor boom­waar­de­ring. Dat bete­kent dat in elk over­heids­be­stek dat van SB250 gebruik­maakt, er clau­su­les staan over boom­scha­de bere­ke­nen vol­gens de Uniforme Methode en scha­de­ver­goe­ding dien­over­een­kom­stig. SB250 bevat ook for­mu­lie­ren of codes voor boom­waar­de en boom­scha­de. Als aan­ne­mer weet je dus bij voor­baat: bescha­dig ik een boom, dan zal de waar­de vol­gens VVOG-methode uit het bedrag van mijn werk gehaald wor­den of moet ik dat bij­pas­sen. SB250 is zo een belang­rijk instru­ment om bomen te bescher­men bij wer­ken – het maakt de waar­de expli­ciet onder­deel van de over­een­komst. Voor gemeen­te­lij­ke dien­sten en juris­ten is SB250 een kap­stok: het geeft de Uniforme Methode een quasi-wettelijke sta­tus bij aannemingen.

Ja, zowel Wallonië als Brussel han­te­ren hun eigen metho­diek. In Wallonië is er een metho­de vast­ge­legd via een gewes­te­lij­ke omzend­brief (Circulaire 2660 – La métho­de de déter­mi­na­ti­on de la valeur d’agré­ment des arbres en régi­on wal­lon­ne) die lijkt op de Uniforme Methode maar licht ver­schilt (o.a. extra fac­tor voor boom­vorm en ande­re para­me­ters). Brussel heeft een metho­de in het Hoofdstedelijk Gewest, vast­ge­legd in hun stan­daard­be­stek (Cahier des Charges Typique, hoofd­stuk K). In essen­tie doen ze het­zelf­de: stamop­per­vlak × soort­fac­tor × stand­plaats × con­di­tie × aan­plant­ty­pe × even­tu­e­le erf­goed­fac­tor. Maar de exac­te invul­ling en waar­den kun­nen ver­schil­len. Bijvoorbeeld, de Waalse metho­de deelt het resul­taat nog door ~40 om op een ver­ge­lijk­baar niveau uit te komen als de vroe­ge­re metho­de. Als u dus in Wallonië boom­scha­de wilt clai­men, moet u de Waalse for­mu­le toe­pas­sen; een Waalse recht­bank zal eer­der die han­te­ren dan de Vlaamse VVOG-versie. Andersom in Vlaanderen geldt de Uniforme Methode als refe­ren­tie. Die regi­o­na­li­se­ring is his­to­risch zo gegroeid na 1980. Voor de leek zijn de ver­schil­len klein, maar voor de cor­rec­te pro­ce­du­re is het belang­rijk de juis­te (gewes­te­lij­ke) metho­de te volgen.

Ja, inmid­dels wel. In de begin­ja­ren ’80 moest de metho­de zich nog bewij­zen, maar van­daag de dag wordt ze alge­meen erkend als de stan­daard in Vlaanderen. Verzekeringsmaatschappijen gebrui­ken de bere­ke­nin­gen van de Uniforme Methode om uit­ke­rin­gen vast te stel­len bij scha­de aan bomen. Veel ver­ze­ke­raars heb­ben exper­ten die bekend zijn met de metho­de of scha­ke­len spe­ci­a­lis­ten in. Ook recht­ban­ken staan zeer posi­tief tegen­over een objec­tief bere­ken­de boom­waar­de. Verschillende uit­spra­ken (1985, 2003, enz.) heb­ben expli­ciet de metho­de aan­vaard als grond­slag voor scha­de­ver­goe­ding. Een rech­ter zal een goed onder­bouwd rap­port vol­gens de Uniforme Methode door­gaans vol­gen, ten­zij de tegen­par­tij gemo­ti­veerd kan aan­to­nen dat het onjuist is (wat zel­den lukt, aan­ge­zien het een rede­lijk con­ser­va­tie­ve en onder­bouw­de metho­de is). Kortom, als u een claim indient met bere­ke­ning vol­gens deze metho­de, heeft u een hoge kans dat ver­ze­ke­raars en rech­ters dit hono­re­ren. Het is immers een gestan­daar­di­seer­de en breed gedra­gen waar­de­ring, wat arbi­trai­re schat­tin­gen voorkomt.

Andere nuttige informatie

Start typing and press Enter to search

Shopping Cart