Uniforme methode voor de waardebepaling van bomen en schade aan bomen
De waardebepaling
Wat is de Uniforme Methode en waarvoor dient ze?
De Uniforme Methode voor de Waardebepaling van Bomen is een gestandaardiseerde manier om de financiële waarde van een boom objectief te berekenen, alsook de schade aan bomen te bepalen. Deze methode is eind jaren ’70 ontwikkeld door de Vereniging voor Openbaar Groen (VVOG) in samenwerking met de overheid.
Ze werd in 1979 gepubliceerd als eenduidige VVOG-methode. Zodat overheden en experten op dezelfde manier de waarde van bomen kunnen bepalen. De methode draagt de naam “uniform” omdat ze één vaste formule hanteert voor alle toepassingsgebieden. Waardoor je discussies over de waarde van een boom vermindert.
De Uniforme Methode voor Waardebepaling van Bomen dient in de eerste plaats om een monetaire waarde toe te kennen aan bomen die niet voor houtproductie bedoeld zijn. Dit is belangrijk bij schade aan bomen. Als je met een beschadigde of vernielde boom te maken hebt, kan je met deze berekening een objectieve schadevergoeding eisen van de verantwoordelijke. Zo staat een benadeelde eigenaar sterker in juridische claims en verzekeringsdossiers.
Inhoudsopgave
Toggle
Daarnaast wordt de methode gebruikt om de verzekeringswaarde van bedreigde bomen te bepalen. Bijvoorbeeld bij bouwwerkzaamheden in de buurt van waardevolle bomen. En om de totale inventariswaarde van een bomenbestand of park te schatten. Kortom, de Uniforme Methode voor Waardebepaling van Bomen, afkomstig van de VVOG, is een nuttig instrument. Zowel voor juristen, beleidsmakers, gemeenten als privé-eigenaars. Om de niet-commerciële waarde van bomen in geld uit te drukken. En schade aan bomen te kwantificeren.
En heb je vragen over de waardebepaling van bomen of heb je schade aan bomen, twijfel dan niet ons vrijblijvend te contacteren.
Wanneer gebruik je de methode wel en wanneer niet?
In Vlaanderen is de Uniforme Methode algemeen van toepassing sinds 1979 voor het bepalen van boomwaarden en schadevergoedingen.
Oorspronkelijk was ze bedoeld voor straat‑, laan- en parkbomen op openbaar domein. Maar sinds een belangrijk arrest in 1985 staat niets in de weg om ze ook toe te passen voor bomen op privéterrein. Dit arrest (Hof van Beroep Antwerpen, 21 jan. 1985) erkende dat een boom op privégrond evenveel waard kan zijn als een publieke boom. En dat bij bijvoorbeeld onteigening de waarde van beplanting apart vergoed moet worden bovenop de grondwaarde. Daarom kan je de methode tegenwoordig als rechtsgeldig zien voor zowel openbare als privé-bomen.
De Uniforme Methode kan je gebruiken in alle situaties waarin bomen een functionele, esthetische of ecologische waarde vertegenwoordigen. Maar niet voor bomen in houtproductiebestanden of bossen. Enkele concrete vuistregels:
Wel gebruiken
Voor park- en laanbomen, tuinbomen, monumentale of waardevolle bomen en stadsbomen. Kortom voor alle bomen die je om hun aanwezigheid en functies waardeert in plaats van om het hout. Denk aan het berekenen van een schadevergoeding bij een auto-ongeval tegen een boom, vandalisme, verkeerd snoeien of wortelschade bij bouwwerkzaamheden die bomen beschadigen. Ook voor het inschatten van de waarde van een bomenbestand of het bepalen van een verzekerde waarde kan je de methode inzetten.
Niet gebruiken
Niet voor productiebomen die een directe economische opbrengst hebben. Bomen in een boomkwekerij, fruitbomen in een plantage of kerstbomen die geteeld worden voor verkoop vallen hierbuiten. In zulke gevallen bepaalt men schade eerder op basis van gederfde opbrengst (verlies aan oogst of houtwaarde).
Je kan de methode ook niet gebruiken voor bosbomen of natuurgebieden. In bossen en natuurreservaten is de waarde van bomen verbonden aan houtproductie of ecologie. En past je de Uniforme Methode niet toe.
En je gebruikt de methode niet wanneer een boom eenvoudig vervangbaar is door een gelijkwaardig exemplaar. Als je een jonge of middelgrote boom die beschadigd raakt relatief makkelijk opnieuw kan aanplanten (herstel in natura), bereken je de schadevergoeding liever via de vervangingswaarde (rooikosten + nieuwe boom) in plaats van via de Uniforme Methode.
In zo’n geval is het namelijk realistischer de kosten van een nieuwe boom te vergoeden in plaats van een abstracte boomwaarde. Met andere woorden: bij schade aan een boom waarvan de kosten van vervanging beperkt zijn, volstaat vaak de directe vervanging.
Let op
Wanneer je een beschermde of monumentale boom hebt te midden in een bosrijke omgeving, al dan niet in een productiebos, kan je best nagaan of de Uniforme Methode voor Waardebepaling van Bomen al dan niet van toepssing kan zijn. En ik illustreer met een voorbeeld: de door Onroerend Erfgoed beschermde tamme kastanje “De Vijfling”, midden in het provinciedomein Bulskampveld in Beernemen, kan zich zeker lenen tot toepssing van de Uniforme Methode, ondaks de boom in ene bos staat.
Samengevat kan je de Uniforme Methode vooral gebruiken voor ornamentele en volwassen bomen. Waarvan de waarde niet in een aankoopprijs is uit te drukken. Ze is minder geschikt voor bomen met louter een exploitatie- of houtwaarde, of situaties waarin schade eenvoudig te herstellen is door een nieuwe boom te planten.
Hoe bepaal je de waarde van een boom?
De waarde bepalen van een boom volgens de Uniforme Methode voor Waardebepaling van Bomen doe je door berekening met een formule die zes factoren combineert. Het is een multiplicatieve formule: alle factoren worden met elkaar vermenigvuldigd. In formulevorm ziet dat er zo uit:
W = B × S × ST × C × P × M
Elke letter staat voor een factor die de boomwaarde beïnvloedt:
- W: de uiteindelijke boomwaarde in euro.
- B: de basiswaarde in euro.
- S: de soortwaarde (soortfactor).
- ST: de standplaatswaarde (omgevingsfactor).
- C: de conditiewaarde (gezondheidsfactor).
- P: de plantwijzewaarde (plantvormfactor).
- M: de meerwaardefactor (extra waarde factor).
Eerst bereken je de basiswaarde B van de boom. Dit is de waarde op basis van de grootte van de boom. Ongeacht verdere correcties.
De basiswaarde bepaal je door de oppervlakte van de stamsectie (doorsnede) te vermenigvuldigen met een eenheidsprijs, uitgedrukt in € per cm². Concreet meet je de stamomtrek op 1,3 meter hoogte (borsthoogte). Uit die omtrek bereken je de oppervlakte van de stamsectie (in cm²).
Voor een ronde stam gebeurt dit via de formule voor de cirkeloppervlakte. Als de stam niet perfect rond is, kan men twee diameters meten en daarmee de oppervlakte benaderen. Die stamoppervlakte (Opp) vermenigvuldigt je met E, de eenheidsprijs in euro per cm²:
B = Opp × E
Eenheidsprijs
De eenheidsprijs E is een standaardwaarde die jaarlijks wordt vastgesteld door de technische werkgroep van de VVOG. Deze prijs per cm² stamsectie reflecteert de gemiddelde boomprijzen bij kwekerijen. En wordt jaarlijks gepubliceerd (o.a. op de VVOG-website en in het vakblad Groencontact).
Zo wordt rekening gehouden met de evolutie van plantgoedprijzen en inflatie. Ter illustratie: in 1979 lag E op €2,01 per cm² en in 2025 bedraagt E al €8,52 per cm². Wat de gestegen boomkwekerijprijzen weergeeft. De eenheidsprijs wordt alleen aangepast als de marktprijzen voldoende veranderd zijn. Meer dan 5% afwijking van het meerjarig gemiddelde. Dankzij E zorgt de basiswaarde ervoor dat een boom met een dikker stamoppervlak (meestal een oudere boom, maar niet altijd) een evenredig hogere waarde krijgt dan een dunne boom.
Afbeelding: evolutie van de eenheidsprijs van bomen (Uniforme Methode voor Waardebepaling van Bomen). Bron gegevens VVOG, https://www.vvog.info/evolutie-eenheidsprijzen
Soortwaarde
Soortwaarde S is de factor die rekening houdt met de boomsoort of variëteit. Niet elke boomsoort is even duur in aanschaf of even zeldzaam. De soortwaarde is gedefinieerd als de verhouding van de gemiddelde prijs van die soort per cm² stam, tot de algemene eenheidsprijs.
Dit resulteert in een soortfactor die doorgaans ligt tussen ongeveer 0,3 en 8,6. Een makkelijk te kweken, courante soort (bijvoorbeeld een inlandse esdoorn) zal een lage S‑waarde hebben (<1), terwijl een schaarsere of traaggroeiende soort (bijvoorbeeld bepaalde cultivars of exotische sierbomen) een hogere S kan hebben.
De VVOG publiceert jaarlijks een lijst van boomsoorten en hun actuele soortwaarden. Die lijst wordt regelmatig geüpdatet naarmate marktprijzen wijzigen en nieuwe cultivars verschijnen.
Coniferen (naaldbomen) hebben in de Waalse methode zelfs een aparte behandeling gekregen omdat hun verhouding stamdiameter/waarde anders ligt. Maar in de Vlaamse VVOG-lijst zijn naaldboomsoorten geïntegreerd met eigen soortwaarden (via een aparte lijst).
Oorsprong van de soortwaarde
De soortwaarde weerspiegelt onder meer de kweekmoeilijkheid en groeiduur van de boom. Zo zal een boom die langzaam groeit of moeilijk te vermeerderen is (bijv. via enting) duurder zijn per cm². En dus een hogere S hebben, dan een soort die snel en makkelijk opkweekt.
Populaire soorten kunnen door hoge vraag ook prijziger zijn in aankoop, wat hun S beïnvloedt. Let wel: een hogere soortwaarde zegt niets over de ecologische waarde van de boom. In feite bleken ecologisch minder interessante (vaak exotische) bomen soms de hoogste S‑factor te krijgen. Terwijl makkelijk te kweken inheemse bomen juist lage S‑waarden hebben. Om dat ongewenste effect deels te compenseren, is sinds 2020 de meerwaardefactor (M) toegevoegd aan de formule – daarover later meer.
In de praktijk betekent S dat bijvoorbeeld een zeldzame sierboom meerdere keren duurder kan zijn dan een gewone eik van dezelfde grootte, louter vanwege de soort.
Standplaatswaarde
Standplaatswaarde ST corrigeert de boomwaarde op basis van de locatie en omgevingsomstandigheden van de boom. Het uitgangspunt is dat het niet overal even vanzelfsprekend is dat een boom kan opgroeien en oud worden.
In een drukke binnenstad is de ruimte voor bomen beperkt. En kost het meer moeite (en is het bijzonderder) om een grote boom te hebben. Zeker vergeleken met het open platteland. Waar bomen volop kunnen genieten van zowel uitgebreidere ondergrondse groeiruimte als bovengrondse groeiruimte. En vaak veel minder stress ondervinden. Daarom kent men een hogere waarde toe aan bomen op boomonvriendelijke of zeldzame locaties (bv. stadscentrum). Dan aan vergelijkbare bomen op het platteland.
En bekomt men heden toch grotere bomen in de stad, met een goede conditie, dan ging dit vaak gepaard met duurdere investeringen zoals een ondergrondse groeiplaatsinrichting met stormwater opvang.
De standplaatswaarde wordt uitgedrukt als een factor tussen 1,0 en 0,6, volgens categorieën van verstedelijkingsgraad. Hieronder een overzicht:
Standplaatswaarde ST Type omgeving
1,0 sterk verstedelijkte stads- of dorpskern (centrum)
0,9 gesloten bebouwing (dichte stedelijke omgeving)
0,8 open en halfopen bebouwing (residentiële wijk)
0,7 overgangszone tussen bebouwde kom en landelijk gebied
0,6 landelijk gebied (platteland)
Voorbeeld standplaatswaarde
Een boom in het hart van een stad of dorpskern krijgt dus ST = 1,0. Terwijl een vergelijkbare boom op het platteland met ST = 0,6 slechts 60% van de waarde zou krijgen.
Deze factor erkent dat stadsbomen schaarser en waardevoller zijn. Omdat bomen daar in moeilijke omstandigheden leven. Terwijl op het platteland bomen ‘gewoon’ onderdeel van het landschap uitmaken.
Opmerking: dorpskernen worden even hoog ingeschat als stadskernen. Omdat dorpen tegenwoordig vaak vergelijkbaar verstedelijkt zijn.
Conditiewaarde
Conditiewaarde C drukt uit in welke gezondheidstoestand de boom verkeert. Een gezonde boom in topconditie zal een hogere waarde toebedeeld krijgen (en vertegenwoordigen) dan een zieke of beschadigde boom.
De conditiewaarde varieert van 1,0 (perfect gezond) tot 0,1 (erg slechte conditie).
Bij de beoordeling van de conditiewaarde kijkt men klassiek naar drie aspecten:
(1) de actuele gezondheid van de boom (vitaliteit, bladbezetting, gebrek aan ziektes of plagen),
(2) de levensverwachting van de boom (hoeveel jaren kan hij vermoedelijk nog gezond meegaan), en
(3) de te verwachten evolutie van de gezondheid (wordt hij beter, stabiel of slechter).
In Standaardbestek 250 (SB250) – waar de methode is opgenomen – is aangegeven dat men bij twijfel een boomdeskundige (zoals een Tree Manager) kan inschakelen om de conditie te bepalen.
Uiterlijke kenmerken zoals jaarlijkse groei (scheutlengte), kroonvolume, bladkleur, aanwezigheid van dood hout, eventuele zwammen of parasieten, etc. geven aanwijzingen voor de conditie.
Klassen van conditiewaarden
Voor praktische toepassing heeft men de conditiescore globaal in vier klassen ingedeeld. Elk met een bandbreedte van C‑waardes:
- C = 1,0: de boom is in optimale conditie voor zijn leeftijd. Volle bladkroon, normale groei en geen zichtbare schade of ziekte. De boom heeft een lange, gezonde toekomst voor zich.
- C = 0,9 tot 0,7: de boom is in goede conditie. Mogelijk kleine gebreken of beperkte schade/aantasting, of iets mindere groei, en/of de levensverwachting is goed maar niet uitmuntend (middellange termijn).
- C = 0,6 tot 0,4: de boom is in matige conditie. Duidelijke tekenen van mindere vitaliteit, beschadiging of ziekte en/of slechts matige levensverwachting. De boom groeit minder en heeft misschien al wat grotere problemen (bv. aanzienlijke taksterfte, infecties).
- C = 0,3 tot 0,1: de boom is in slechte conditie. Veel dood hout of zware schade/ziekte zichtbaar en/of de boom is sterk verzwakt met geringe overlevingskans op korte termijn. Dit is praktisch een afstervende boom.
Bij het scoren van C moet men enigszins voorzichtig en deskundig te werk gaan. Symptomen kunnen misleidend zijn. Een boom kan tijdelijk verzwakt zijn maar terug opkikkeren. Of omgekeerd kan een ogenschijnlijk redelijke boom intern aangetast zijn.
Daarom raadpleeg je bij belangrijke bomen best een boomexpert.
In het algemeen geldt: hoe gezonder en vitaler de boom, hoe dichter C bij 1. En hoe slechter of korter hij nog te leven heeft, hoe dichter C bij 0,1.
Deze factor zorgt ervoor dat een zieke of halfdode boom niet dezelfde waarde krijgt als een kerngezonde boom van gelijke grootte en soort.
Plantwijzewaarde
Plantwijzewaarde P houdt rekening met de manier waarop de boom is geplant of groeit ten opzichte van andere bomen. Staat de boom solitair (alleen) of in groep? Een solitaire boom heeft doorgaans een grotere visuele en ecologische impact dan een boom die deel uitmaakt van een groep, rij of bosje. Bovendien ontwikkelen solitaire bomen vaak een veel grotere kroon. Daarom kent de methode de hoogste waarde toe aan solitaire bomen en verlaagt ze de waarde voor bomen die in groepen staan. De plantwijzewaarde varieert van 1,0 (solitair) tot 0,4 (in grote groep). Hieronder de categorieën:
Plantwijzewaarde P Aanplantingswijze
1,0 solitair (losstaand individueel)
0,9 perfecte rijbeplanting (een of dubbele rij zonder uitval)
0,8 rijbeplanting met hiaten of uitval
0,7 boom in een kleine groep (ca. 2 – 5 bomen)
0,6 boom in middelgrote groep (ca. 6 – 10 bomen)
0,4 boom in een grote groep (>10, bosperk, bospark)
Een solitaire boom krijgt P = 1,0 omdat het verlies van zo’n boom een grote impact heeft op het landschap of de tuin. Een boom binnen een groep van pakweg 10 stuks heeft P = 0,6 want individueel is hij minder beeldbepalend. Voor een dichte bosachtige aanplanting is P zelfs maar 0,4 per boom.
Zo zorgt de plantwijzewaarde ervoor dat je bijvoorbeeld een monumentale alleenstaande eik veel hoger waardeerd dan één eik binnen een bosperceel.
Opmerking: bij meerstammige bomen – bomen met meerdere stammen uit één wortelstok – bereken je de waarde per stam apart met P = 0,7 vergelijkbaar met een kleine groep, en die je daarna optelt.
Meerwaardefactor
Meerwaardefactor M is een extra factor die sinds 2020 aan de formule is toegevoegd. Om bepaalde bijzondere waarden van bomen mee te nemen. In de 40 jaar daarvoor rekende de methode met alleen B, S, ST, C en P. Men ontdekte echter dat sommige bomen daarmee onderschat werden in waarde.
Bomen met een grote ecologische waarde (bijvoorbeeld heel oude holle bomen met veel microhabitats, of bomen met zeldzame paddenstoelen, nesten, enz.) en bomen met erfgoedwaarde (bijvoorbeeld officieel beschermde monumentale bomen of historisch belangrijke bomen) kregen niet automatisch een hogere waarde uit de oude formule.
Sterker nog, een holle oude boom kreeg vroeger een lagere conditiewaarde (want hij is deels rot of oud). Terwijl diezelfde holle boom ecologisch juist enorm waardevol kan zijn. Om dit recht te trekken is de M‑factor ingevoerd.
De meerwaardefactor M bedraagt 1 als er geen bijzondere meerwaarde is. Maar als een boom aan bepaalde criteria voldoet, kan M verhoogd worden tot maximaal 2,5.
Er zijn hierbij twee categorieën criteria: ecologische kenmerken en erfgoedkenmerken.
Enkele voorbeelden van ecologische meerwaarden: de aanwezigheid van grote zwammen aan de stam, begroeiing met klimop over een groot deel van de stam, zeer oude leeftijd voor de soort, dikke dode takken in de kroon, holtes of spechtenholen. Hoe meer van deze kenmerken de boom heeft, hoe hoger de ecologische meerwaarde. Daarnaast telt of de boom al dan niet officieel beschermd is als monument of vermeld staat op een erfgoedlijst.
Criteria voor de meerwaarde
In de praktijk hanteert de VVOG de volgende richtlijn (samengevat uit de criteria):
- M = 1,0 voor een boom zonder bijzondere ecologische of erfgoedkenmerken (de meeste bomen vallen hier onder).
- M = 1,5 als de boom bijv. is opgenomen als waardevol in de erfgoedinventaris of als hij minstens drie duidelijk ecologische/erfgoed kenmerken heeft.
- M = 2,0 in tussengevallen (bijvoorbeeld meerdere ecologische kenmerken, waarvan tenminste één van zeer hoge ecologische waarde zoals een zeer grote holte, of combinatie van erfgoed en eco-kenmerken). De officiële tabel vernoemd 2,0 niet expliciet. Maar het is een logische tussenstap als de boom wel meer is dan 1,5 maar nog niet aan 2,5 toe.
- M = 2,5 voor een boom met uitzonderlijke waarde, bv. individueel beschermde monumentale bomen, of een boom die aan heel veel (≥4) ecologische criteria voldoet, of combinatie van verschillende hoge erfgoed- en ecokenmerken. Dit is het maximum; meer dan 2,5 meerwaarde kan je niet geven.
Met M kan de waarde van een boom dus aanzienlijk hoger uitvallen als hij bijvoorbeeld een unieke oude eik is met veel leven erin of een geklasseerde dorpsboom.
Voor gewone jonge bomen blijft M = 1. In de praktijk zal voor veruit de meeste bomen M gewoon 1 zijn, maar deze factor biedt de mogelijkheid om uitzonderlijke bomen extra te waarderen. Zo wordt voorkomen dat bijvoorbeeld een 200-jarige linde met een spechtennest en zwammen, die misschien qua conditie niet meer top is, toch een eerlijke waardering krijgt in geld.
De meerwaardefactor is afkomstig van de VVOG en nog relatief nieuw, maar inmiddels opgenomen in de berekeningen.
Samengevat
De Uniforme Methode voor Waardebepaling van Bomen vermenigvuldigt al deze factoren. De initiële basiswaarde (die afhangt van stamoppervlakte en eenheidsprijs) hangt af van door de soort, de standplaats, de conditie, de plantwijze en eventuele bijzondere meerwaarde.
Het resultaat van de multiplicatieve formule voor de berekening is een geldbedrag (W) dat de waarde van de boom vertegenwoordigt op het moment van beoordeling. Vaak zal deze waarde vrij hoog zijn voor grote gezonde bomen. En niet zelden enkele duizenden euro’s bedragen. Wat aantoont dat bomen aanzienlijke financiële waarde kunnen vertegenwoordigen in onze leefomgeving.
Deze objectieve berekening maakt het voor iedereen inzichtelijk waar die waarde vandaan komt. Wat dan weer belangrijk is bij het verhalen van de kosten van schade aan bomen op een veroorzaker.
Het bepalen van schade aan bomen
Hoe bereken je schade aan bomen?
Wanneer er schade aan een boom optreedt, voorziet de Uniforme Methode in een manier om de waardevermindering van die boom te berekenen. En zo de schade in geld uit te drukken. Belangrijk is een eerste onderscheid: is de boom volledig vernield (totaalverlies) of slechts gedeeltelijk beschadigd?
- Volledige vernieling: dit betekent dat de boom in feite verloren is. Bijvoorbeeld omgezaagd, omgereden of zó zwaar beschadigd dat herstel niet mogelijk is. In dat geval spreekt men van totaalverlies – zie verderop voor uitleg over totaalverlies en schadevergoeding daarbij.
- Gedeeltelijke schade: de boom leeft nog en kan doorgaans blijven staan, maar heeft letsel opgelopen aan stam, takken en/of wortels. Bij gedeeltelijke schade aan bomen gaat de methode uit van vier categorieën schade:
- Oppervlakkige beschadiging van de stam (schorsschade): de buitenste bast is (deels) weggerukt, maar het onderliggende hout is intact. Dit kun je zien als schade aan de boomschors zonder inwendig letsel. Voorbeeld: de schors is afgeschilferd door een aanrijding, maar de stam zelf is niet ingesneden.
- Diepe beschadiging van de stam: de schade gaat dieper dan de bast, ook het spinthout (en misschien kernhout) is geraakt. Er is dus echt houtweefsel weggesneden of gekwetst, wat ernstiger is dan louter schorsschade.
- Beschadiging van de kroon: er is verlies van takken of kroonvolume, bijvoorbeeld een of meerdere dikke gesteltakken zijn afgebroken of afgezaagd. De boom verliest daarmee een deel van zijn bladerdek. Wat zowel esthetisch als functioneel (schaduw, fotosynthese) een verlies betekent.
- Beschadiging van de wortels (wortelschade): er zijn wortels afgesneden of zwaar beschadigd. Met name binnen de zogeheten Totale BoomBeschermingsZone (TBBZ) rond de stam. Dit gebeurt bijvoorbeeld bij graafwerken in de buurt van de boom. Wortelschade kan de stabiliteit en de water- en voedingsopnamecapacteit van de boom aantasten.
Voor elk van deze schadetypen heeft de Uniforme Methode voor Waardebepaling van Bomen een manier om de schadegraad (procentuele waardevermindering) te bepalen.
Soorten schade aan bomen en voorbeelden
In alle gevallen meet of estimeert je het aandeel van de boom dat beschadigd is en lees je daarbij een percentage af in tabellen. Vervolgens vermenigvuldigt je dat percentage met de boomwaarde W (die berekend was vóór de schade) om het euro-bedrag van de schade te krijgen. Enkele concrete voorbeelden illustreren dit:
Oppervlakkige stam/schorsschade
Je kijkt naar de breedte van de wond in verhouding tot de stamomtrek. De hoogte van de wond doet er niet toe, enkel hoe groot de omtrek aan bastverlies is. Bijvoorbeeld, als de bast over 25% van de stamomtrek is weggeschaafd, dan bedraagt de waardevermindering ongeveer 20% van de boomwaarde. Bij een kleine schram van <10% omtrek is de schade beperkt (5% waardeverlies), terwijl bij schorsschade rond de halve omtrek (50%), de boom 40% in waarde daalt. Is de volledige omtrek van de stam ontschorst, dan is dat uiteraard 100% waardeverlies (de boom zal waarschijnlijk afsterven).
Diepe stamschade
Hier is de drempel voor ernstige gevolgen lager, omdat de dragende structuur is aangetast. Men meet wederom de breedte van de beschadiging als percentage van de stamomtrek. Een diepe wond over 30% van de omtrek resulteert in 35% waardevermindering. Bij 36 – 40% diepe schade loopt het waardeverlies op tot 70%. En wanneer de stam vanaf bijna de helft of meer inwendig beschadigd is, betekent dat vrijwel totaal verlies (90 tot 100% waardevermindering). Diepe stamwonden zijn dus erg schadelijk: de boom verliest stabiliteit en kan intern gaan rotten, wat zijn levensduur fors verkort.
Kroonschade
De schade aan de kroon schat je in als het percentage van het kroonvolume dat verdwenen is. Bijvoorbeeld, stel dat door storm of verkeerde snoei ongeveer 30% van de kroon wegvalt (een paar grote takken), dan bedraagt de waardevermindering 35%.
Verlies van een enkele tak van 10% van de kroon, dan zal de waarde van de boom met 20% dalen.
Grote kroonschade (bv. bijna de halve kroon weg) betekent 90% waardeverlies.
Als 46% van de kroon weg is, of meer, is de boom zó verminkt dat hij nog amper waarde heeft (100% verlies).
Dit illustreert waarom bijvoorbeeld bruut toppen of kandelaren van bomen tot hoge schadeclaims kan leiden. De boom verliest veel van zijn waarde. Een actueel weetje: sinds 1 september 2021 bepaalt het Burgerlijk Wetboek (art. 3.134) dat een buur overhangende takken mag laten afzagen, maar als hij daarbij de boom ernstig beschadigt, kan hij aansprakelijk zijn voor de schade. Forse snoei zonder goede reden kan dus aanleiding geven tot een schadeclaim.
Bepalen van grootteorde van wortelschade
De wortelschade wordt berekend op basis van het percentage van het wortelvolume in de totale boombeschermingszone (TBBZ) dat is aangetast. Dit percentage bereken aan de hand van de oppervlakte van de wortelschade tot de oppervlakte van de TBBZ. Het percentage is dus meestal het segment van de cirkelboog van de TBBZ waar de wortelschade is opgetreden. De TBBZ rijkt meestal ongeveer zo ver als de kroonprojectie van de boom, maar moet berekend worden. Of bepaald worden aan de hand van een wortelonderzoek.
Bijvoorbeeld, als bij graafwerken tussen de 30 en 40% van het wortelgebied rond de boom werd doorgraven, dan verliest de boom 40% van zijn waarde volgens de Uniforme Methode voor Waardebepaling van Bomen. Bij 20% wortelschade of minder is het verlies 20%. Wat wijst op een vrij lineaire verhouding bij beperkte schade, tot het waardeverlies.
Maar bij (zeer) zware wortelschade, zeg 40% tot 60% kapot, loopt de waardevermindering op tot wel 60 – 80%. Zodra meer dan 60% van de wortels weg zijn, is de boom feitelijk ten dode opgeschreven en wordt het als 100% verlies gerekend. Wortelschade is vaak minder zichtbaar, maar minstens zo ernstig: het ondermijnt de verankering, de water- en voedingsopnamecapaciteit. En een boom kan vele jaren later nog wegkwijnen door eerder opgelopen wortelverlies.
Meerdere schadetype tesamen aan één boom
In geval van meerdere soorten schade tegelijk, bijvoorbeeld een bulldozer die zowel wortels kapotscheurt als de stam schampt, bereken je de waardevermindering per type en telt je die op. Echter, de som mag nooit boven de 100% uitkomen. Als de berekende schade ≥100%, dan is de boom totaal verloren. Je kunt immers niet meer dan de volledige boomwaarde verliezen. Bij herhaalde schade-incidenten aan dezelfde boom moet elke volgende berekening trouwens uitgaan van de reeds verlaagde waarde na de vorige schade.
Let op en begrijp dat de Uniforme Methode alleen de waardevermindering van de boom zelf berekent. Niet de bijkomende kosten. Kosten voor opruimen, herstellen of herplanten staan los van de boomwaarde en moeten apart worden verhaald indien van toepassing.
De methode geeft dus aan hoeveel waarde de boom verliest (% van W); dat bedrag is de basis voor de schadeclaim. Eventuele extra kosten, zoals het aanbrengen van boombeschermende folie bij bastschade, stabilisatie van een boom of weghalen van een omgevallen boom, dienen aanvullend geclaimd te worden. De Uniforme Methode voor Waardebepaling van Bomen richt zich primair op de intrinsieke boomschade (waardeverlies).
Samenvatting berekening van schade aan een boom
Samengevat bereken je boomschade in drie stappen:
(1) Bepaal de boomwaarde vooraf (W).
(2) Bepaal het type schade en meet de omvang (percentages).
(3) Tel procentuele waardeverminderingen op (max. 100% waardeverlies).
(4) Pas de bijbehorende waardevermindering (%) toe op W.
Dit resulteert in een geldbedrag (dat je kan vermeerderen met eventuele bijkomende kosten) dat je als schadeclaim kunt indienen bij de veroorzaker of diens verzekering. In de praktijk doe je best beroep op onze expertise, zeker bij grotere bomen, aangezien je alle parameters correct moet bepalen. En er meestal heel veel bijkomende kosten zijn, waar we hier niet dieper op ingaan.
Je kan ons steeds vrijblijvend een bericht sturen.
Wat is een totaalverlies en wat betekent dit concreet?
Een totaalverlies van een boom wil zeggen dat de boom onherstelbaar beschadigd of volledig vernietigd is. De boom gaat dood of moet om veiligheidsredenen worden geveld. In zo’n geval spreken we van volledige vernieling van de boom, en de schadevergoeding wordt dan gelijkgesteld aan de volledige boomwaarde (alsof de boom helemaal verloren is gegaan). Concreet betekent dit dat de boom niet meer te redden of te vervangen is in zijn oorspronkelijke staat – zijn volledige waarde is weg.
De Uniforme Methode hanteert bij totaalverlies twee benaderingen, afhankelijk van de mogelijkheid tot vervanging:
Vervangbare boom
Dit zijn gevallen waarin men de beschadigde boom redelijkerwijs kan vervangen door een gelijkwaardige nieuwe boom. Denk aan een jonge of middelgrote boom die je bij een boomkweker kan kopen in vergelijkbare grootte. I
n zo’n scenario past men de Uniforme Methode niet toe, maar hanteert men het principe van vervangingswaarde (herstel in natura). De schadevergoeding bestaat dan uit de kosten om de oude boom te verwijderen (rooien) plus de kosten om een nieuwe boom te planten van vergelijkbare soort en formaat, inclusief eventueel enkele jaren nazorg. Deze kosten vormen samen de schadeclaim.
Het idee hierachter is dat de gedupeerde in de situatie gebracht wordt alsof de schade niet was gebeurd: hij krijgt een vergelijkbare boom terug. Voorbeeld: een sierboom van 10 jaar oud wordt omvergereden. Men kan een nieuwe boom van vergelijkbare grootte laten aanplanten voor pakweg €2.000 (boom + arbeid). Dan zal de schadeclaim zich daarop baseren, in plaats van op een uniform berekende boomwaarde. Herstel in natura is hier logisch omdat de waarde van de boom goed benaderd kan worden door de vervangingskosten.
Niet-vervangbare boom
Dit betreft met name oudere, grote bomen of exemplaren met een unieke waarde die je niet zomaar kunt kopen. Bijvoorbeeld een 80-jarige eik van 60 cm diameter kun je niet met een even oude eik vervangen – op de markt zijn zulke bomen niet beschikbaar of verplanten is onmogelijk.
In dit geval wordt de boom als onvervangbaar beschouwd. De schadeclaim wordt dan gebaseerd op de berekende boomwaarde (W) volgens de Uniforme Methode voor Waardebepaling van Bomen. Met andere woorden, men eist de volledige waardevergoeding in euro zoals de formule die voor de boom had opgeleverd.
Bovendien komen daar normaal gesproken de opruimkosten en eventueel compensatie voor verloren ecosysteemdiensten bij, maar puur voor de boom zelf wordt zijn volledige waarde vergoed. Dit kan behoorlijk oplopen: veel oudere stadsbomen hebben berekende waarden van enkele tienduizenden euro’s.
Die waarde geeft weer wat de gemeenschap of eigenaar aan de boom verliest. En zelfs al kun je van dat geld tien jongere boompjes kopen, het blijft gerechtvaardigd omdat één monumentale boom uniek was in zijn soort. En de 10 jonge boompjes verrevan de oud boom kunnen compenseren.
Totaalverlies concreet
De verantwoordelijke voor de schade zal bij totaalverlies opdraaien voor een schadevergoeding ter waarde van de volledige boom. Vaak is dit de verzekeringsmaatschappij van de dader (bijvoorbeeld de BA-autoverzekering bij een verkeersongeval) die uitkeert. Of de BA-verzekering van het bouwbedrijf bij schade tijdens de bouwwerken.
Na afhandeling wordt de dode of onveilige boom doorgaans verwijderd (op kosten van de dader of verzekeraar) en kan de eigenaar beslissen of hij een nieuwe boom plant. Let wel: de Uniforme Methode zelf beperkt zich tot het bepalen van de waarde van de verloren boom; eventuele herplanting kan van dat bedrag betaald worden, maar juridisch is de schadevergoeding bedoeld om het verlies te dekken.
In juridische termen is een boom bij totaalverlies vergelijkbaar met een totalloss auto: reparatie (herstel van de boom) is niet meer mogelijk of zinnig, dus men vergoedt de waarde. De Vlaamse rechtspraak heeft expliciet erkend dat bij vernietiging van een boom op privéterrein de Uniforme Methode voor Waardebepaling van Bomen gebruikt mag worden om de schade te becijferen.
Daarnaast is bevestigd dat ook bij onherstelbare schade (niet-vervangbaar exemplaar) deze methode toepasbaar is en vergoedingen kan opleveren die door rechtbanken worden gevolgd. Met andere woorden, als uw oude eik door derden gekapt wordt zonder recht, kan een rechter de volledige boomwaarde zoals berekend toewijzen als schadevergoeding.
Schadeclaim en waardebepaling in de praktijk (voorbeeld)
In de praktijk verloopt een schadeclaim voor een boom meestal als volgt: zodra de schade is opgetreden (bijvoorbeeld een aanrijding, vandalisme of werffout), laat de eigenaar of beheerder van de boom een expertise uitvoeren. Dit kan een boomexpert van de gemeente zijn, een onafhankelijke boomtaxateur of een verzekeringsdeskundige. Die zal de situatie ter plekke bekijken en alle relevante gegevens noteren: boomsoort, stamomtrek, locatie, zichtbare schade, enzovoort.
Vervolgens wordt aan de hand van de Uniforme Methode voor Wardebepaling van Bomen, de boomwaarde (W) vóór schade berekend. Hiervoor meet de expert de stam (omtrek op 1,3 m hoogte) om de basiswaarde te bepalen, noteert de soort en pakt de bijhorende soortwaarde uit de lijst, bepaalt de standplaatsfactor (bv. 1,0 voor een stadscentrum, 0,8 voor een woonwijk), schat de conditiewaarde (gezondheid) en de plantwijzewaarde (solitair/rij/groep), en kijkt of er bijzondere meerwaarde is (ecologie/erfgoed). Al deze factoren worden gebruikt voor de waardebepaling in euro.
Daarna analyseert men de schade: welk type en hoe omvangrijk. De expert meet bijvoorbeeld de wondbreedte op de stam, of schat het kroonverlies in procenten, of bekijkt hoeveel wortels er door zijn bij graafwerk. Dan berekent hij de percentages van waardevermindering. Zo komt men tot een percentage waardeverlies. Dit wordt toegepast op de boomwaarde in euro. Het eindresultaat is het bedrag dat de boom in waarde is gedaald door de gebeurtenis. Dat bedrag, vermeerdert met eventuele bijkomende kosten, vormt de schadeclaim.
Schade aan boom door afgebroken tak
Een eenvoudig rekenvoorbeeld: stel, een auto botst tegen een lindeboom in een gemeenteperk. De boom is 30 jaar oud, stamomtrek 120 cm, in goede conditie, solitair staand in een dorp (standplaatswaarde 1,0). De expert berekent de boomwaarde op bijvoorbeeld € 8.000 (fictief bedrag voor dit voorbeeld). Door de klap is een dikke zijtak afgebroken, wat hij inschat als 20% kroonverlies. In de tabel staat dat dit circa 20% waardevermindering betekent. De schadeclaim komt dan uit op 20% van €8.000 = € 1.600. De gemeente vordert dit bedrag van de verzekeraar van de bestuurder die de aanrijding veroorzaakte. Met die € 1.600 kan de gemeente een nieuwe boom planten of het bedrag toevoegen aan hun groenfonds.
Schade aan boom door graafwerkzaamheden (wortelschade)
Nog een voorbeeld uit de praktijk: bij een graafwerkzaamheden-incident in het Antwerpse werden 23 oude volwassen bomen (die ene klein landschapselement vormen en verschillende meerwaardefactoren hebben) zó erg toegetakeld dat ze als “verminkt” beschouwd werden. De aannemer werd daarop tot een schadevergoeding aangemaand voor alle 23 bomen, inclusief de bomen die nog niet gestorven waren maar totaleverlies betekenden. De totale boomwaarde die vergoed moest worden, bedroeg ongeveer € 340.000.
Dit voorbeeld toont aan dat ondeskundig handelen rond bomen dure claims kan opleveren. Een ander vaak voorkomend voorbeeld is snoeischade bij ondeskundige snoei: als een aannemer een boom veel te veel inneemt (kandelabert bijvoorbeeld) waarbij 50% van de kroon wordt weggesnoeid, kan de eigenaar een claim indienen ter waarde van de volledige boomwaarde, vermeerdert met de bijkomende kosten – wat kan oplopen tot in de duizenden euro’s voor grote bomen.
Praktisch regeling bij schade aan bomen
In de praktijk worden dergelijke claims regelmatig geschikt met verzekeringsmaatschappijen. Omdat de Uniforme Methode voor Waardebepaling van Bomen breed aanvaard is, gebruiken verzekeraars en gemeenten haar als referentie. Veel gemeentes hebben zelfs in hun politiereglement staan dat wie op openbaar domein een boom beschadigt, aansprakelijk is voor de kosten volgens de Uniforme Methode. Wanneer een zaak toch voor de rechter komt, volgt de rechtbank in Vlaanderen vrijwel altijd de berekende waardebepaling, mits deze goed onderbouwd is.
Uniforme Methode als nulmeting, vóór de werken
Een praktische tip: documenteer waardevolle bomen vooraf (foto’s, eventuele meetgegevens). Bij geplande werken in de buurt kan men vooraf een waardeberekening doen en die opnemen in bestek of verzekering. Deze fungeert dan als nulmeting. En dan is bij eventuele schade duidelijk welk bedrag op het spel staat. In SB250-verband wordt dit soms gedaan: de aannemer weet zo dat als hij die boom beschadigt, een bepaalde som van de aannemingssom kan worden ingehouden als schadevergoeding. Dit werkt preventief en maakt het belang van zorgzaam handelen duidelijk.
Toepassingsgebieden van de Uniforme Methode
Waar wordt de Uniforme Methode vandaag toegepast?
In Vlaanderen is de Uniforme Methode al decennialang de standaard voor boomwaardering. Ze is officieel verankerd in het Standaardbestek 250 (SB250) voor overheidsopdrachten sinds versie 1.0 (1996). Dit betekent dat bij alle openbare werken van de Vlaamse overheid of gemeenten waar SB250 van kracht is, de Uniforme Methode deel uitmaakt van de contractuele bepalingen. Aannemers die werken uitvoeren in de buurt van bomen zijn zo op voorhand gehouden aan die methodiek: schade aan bomen zal berekend en verrekend worden volgens de Uniforme Methode, en ze kunnen er financieel voor aansprakelijk gesteld worden. In de praktijk zorgt dit ervoor dat bomen expliciet als waardedragers worden gezien in bestekken – net zoals infrastructuur – en niet als zomaar “natuur” zonder geldwaarde.
Rechtsgeldigheid
De methode geniet anno 2025 een brede juridische erkenning. Zoals vermeld, bevestigde het hof van beroep te Antwerpen in 1985 al dat ook op privéterrein boomwaarde vergoed moet worden en dat de Uniforme Methode voor Waardebepaling van Bomen daarvoor geschikt is. In de jaren na 1985 zijn er meerdere vonnissen en arresten geweest die de toepassing bevestigden. Zo werd bij een vonnis in Hasselt (2001) en later het Antwerpse hof van beroep (2003) de schadevergoeding voor een niet-vervangbare boom berekend met deze methode en aanvaard door de rechter. Verzekeringsmaatschappijen hebben de methode eveneens omarmd sinds de jaren ‘80. Het is immers ook in hun belang om een objectieve maatstaf te hebben in plaats van discussies per geval. Kortom, als een boom beschadigd wordt en de eigenaar eist een vergoeding volgens de Uniforme Methode, dan staat hij juridisch sterk.
Praktijk
Vandaag de dag gebruiken nagenoeg alle Vlaamse steden en gemeenten de Uniforme Methode bij schadegevallen aan openbaar groen. Veel technische diensten hebben personeel dat geschoold is in boomwaarde-berekening, of ze doen een beroep op b‑Tree Boomverzorging. Bij elke aanrijding, vandalisme of bouwschade aan gemeentebomen wordt standaard de schade opgemaakt volgens de uniforme berekeningsmethode. Particuliere boom-eigenaars beginnen ook meer bewust te worden: als een buurman onrechtmatig een boom kapt of beschadigt, kan de benadeelde via onze tree manager een waardebepaling laten doen en die claimen.
Twijfel niet ons daar vrijblijvend over te contacteren.
De methode wordt eveneens aangewend voor waardebepalingen zonder directe schadecontext. Bijvoorbeeld, sommige gemeenten berekenen periodiek de totale waarde van hun bomenbestand om het belang ervan te benadrukken (bijvoorbeeld “onze stad heeft voor 2 miljoen euro aan bomen staan”). Dit kan helpen bij het beleidsmatig onderbouwen van groeninvesteringen. Ook bij verzekeringen: stel, een ontwikkelaar moet rond een oude boom bouwen, dan kan de eigenaar eisen dat de boom verzekerd wordt voor zijn berekende waarde, zodat bij eventuele schade de vergoeding vastligt. Verder wordt de methode gebruikt in de groensector als referentie bij discussies over boombeheer: het geeft een cijfermatige onderbouwing voor het bewaren van een boom versus kappen.
Belangrijk om te benadrukken
De Uniforme Methode in Vlaanderen is afkomstig van de VVOG en heeft een quasi-officiële status. Maar weet dat er in andere regio’s andere regels gelden (zie volgende sectie). In Vlaanderen is ze echter zó ingeburgerd dat men vaak simpelweg spreekt over “de Uniforme Methode toepassen” in schadegevallen, en vrijwel iedereen in de groenbranche weet wat er mee bedoeld wordt. Het is een unieke samenwerking tussen groenbeheer en juridisch kader die zijn waarde al meer dan 40 jaar bewijst.
Welke methodes worden gebruikt in Wallonië en Brussel?
De Uniforme Methode voor Waardebepaling van Bomen die eind jaren ‘70 werd ingevoerd, toen België nog geen federale staat was (die gebeurde pas in 1993), gold dus in het hele land. Na 1993 is boomwaardebepaling gewestelijke materie geworden. Hierdoor zijn er geleidelijk verschillen ontstaan tussen Vlaanderen, Wallonië en Brussel.
Wallonië
In Wallonië wordt niet de Vlaamse Uniforme Methode (VVOG) gebruikt, maar een eigen methode voor waardering van bomen, vaak aangeduid als berekening van de “valeur d’agrément” (sier- of ameniteitswaarde) van bomen. De Waalse overheid (SPW – Département Nature et Forêts) heeft hiervoor in 2003 een circulaire (nr. 2660) uitgevaardigd die de berekeningswijze vastlegt voor bomen op het openbaar domein.
Deze Waalse methode lijkt sterk op de Uniforme Methode voor Waardebepaling van Bomen: ze hanteert ook een stamoppervlakte als basis en verschillende coëfficiënten (soort, silhouet, standplaats, conditie, type aanplanting, en een “coëfficiënt patrimonial” voor erfgoedwaarde). Het grootste verschil is dat in Wallonië een extra factor voor de vorm/silhouet van de boom wordt gebruikt (bijvoorbeeld om coniferen vs. loofbomen rechtvaardiger te waarderen).
Ook wordt in de Waalse formule een vaste deler gebruikt (ongeveer 40,3399) om de uitkomst te kalibreren op vroegere schadeberekeningen. De details treden hier wat buiten het bestek, maar in essentie geldt: Wallonië heeft zijn eigen boomwaardemethode, gestoeld op dezelfde principes (oppervlakte × coefficiënten).
Als je in Wallonië schade aan een boom hebt, zal de overheid of expert dus dié methode toepassen, niet de Vlaamse VVOG-methode. Voor de gebruiker is het verschil niet zo groot – beide methodes geven een gelijkaardig resultaat, al kunnen er lichte variaties zijn door de andere factoren.
Brussel (Brussels Hoofdstedelijk Gewest)
In het Brussels Gewest is er eveneens een eigen regeling. Brussel hanteert een methode voor waardebepaling van bomen die verankerd is in het Cahier des Charges Typique van het Gewest (hoofdstuk K, blz. 818). Dit is vergelijkbaar met een standaardbestek.
De Brusselse methode wordt soms ook een berekening van “valeur d’agrément” genoemd en is grotendeels gebaseerd op het oude federale model, met enkele Brusselse accenten. In feite gebruikte Brussel aanvankelijk ook de VVOG-methode (toen die nationaal gold), maar later heeft het Gewest die in eigen regie geactualiseerd.
Volgens een recente studie zijn er anno 2023 drie methodes in België: de VVOG-methode in Vlaanderen, de SPW-methode in Wallonië en de Brusselse methode in het hoofdstedelijk gewest.
Brussel is overigens bezig zijn boomwaarderingsmethode te herzien/actualiseren op het moment van schrijven, mogelijk om deze meer in lijn te brengen met de nieuwste inzichten (bv. integratie van ecosysteemdiensten). Maar de kern blijft: ook in Brussel wordt bij schade aan openbare bomen een officiële formule toegepast om de waarde te berekenen en te claimen.
Overige methodes
Buiten België bestaan er gelijkaardige methodieken. In Frankrijk bijvoorbeeld is in 2020 een nieuw “Barème de l’Arbre” gepubliceerd. En in Nederland was er historisch de Koch-methode. En later NVTB-richtlijnen.
Internationaal kent men in de VS de CTLA-method en in het VK de CAVAT-methode voor boomwaarde. Deze komen inhoudelijk grotendeels neer op hetzelfde principe. Berekeningen op basis van stamdiameter, soort, standplaats, gezondheid e.d. bepalen samen de waarde. Het toont aan dat het concept van bomen een monetaire waarde geven wereldwijd wordt erkend als nuttig instrument.
Conclusie
In Vlaanderen spreekt men van de Uniforme Methode voor Waardebepaling van Bomen (VVOG) als dé standaard. In Wallonië van de berekeningsmethode volgens de SPW-circulaire. En in Brussel van de gewestelijke berekeningswijze. Ze delen dezelfde filosofie, met kleine regionale verschillen.
Voor een jurist of beleidsmaker is het goed te weten dat een waardebepaling in Vlaanderen dus niet één-op-één overgenomen kan worden in Wallonië en omgekeerd. Je moet dus de juiste regionale methode hanteren. Maar allemaal hebben ze als doel schade aan bomen objectief en rechtvaardig te vergoeden en de waardering van bomen als kapitaalgoed te benadrukken.
FAQ’s – veel gestelde vragen over Uniforme Methode voor Waardebepaling van Bomen
Hoe bereken je de schade aan een boom?
Om de schade aan een boom te berekenen, bepaal je eerst de waarde van de boom vóór de schade met de Uniforme Methode (aan de hand van stamsectieoppervlakte, soortwaarde, standplaats, conditie, etc.). Vervolgens beoordeel je het type schade (schors, stam, takken of wortels) en kijk je hoeveel % van de boom is beschadigd. Aan de hand van tabellen (die bij de Uniforme Methode horen) lees je de bijbehorende waardevermindering (% verlies) af. Ten slotte vermenigvuldig je dat percentage met de boomwaarde in euro. Dat bedrag is de schadeclaim. Bijvoorbeeld: een boom is €5.000 waard en verliest door een stamwonde 30% van zijn waarde – de schade is dan €1.500.
Wanneer spreekt men over schade aan een boom?
Men spreekt van schade aan een boom zodra de boom letsel of verlies oploopt dat zijn waarde of gezondheid aantast. Dit kan fysieke beschadiging zijn – zoals een gekwetste stam (schors eraf of hout ingesneden), afgebroken takken of doorgezaagde wortels – maar ook onzichtbaarder schade, zoals vergiftiging (bijvoorbeeld door herbiciden) of wortelverstikking. In juridische context is er sprake van schade aan een boom wanneer de boom door toedoen van iemand (of een gebeurtenis) in waarde daalt of zijn functies niet meer kan vervullen. Zelfs als de boom niet direct dood is, kan bijvoorbeeld ernstige wortelschade of kroonverlies al als “schade” gelden. Belangrijk is dat de schade meetbaar is (bijv. % kroon weg, % wortels kapot) en dat het effect heeft op de boomgezondheid of ‑stabiliteit. In het kort: elke aantasting die verder gaat dan normale groeiomstandigheden en die de boom verzwakt of ontsiert, wordt beschouwd als schade aan de boom.
Is de Uniforme Methode ook voor bomen op privéterrein?
Ja. Hoewel de methode oorspronkelijk ontwikkeld is voor openbare bomen, heeft een hof van beroep in 1985 uitgesproken dat er geen reden is om onderscheid te maken tussen openbaar en privé. Sindsdien wordt de Uniforme Methode ook toegepast op bomen op privéterrein. Dus als iemand uw tuinboom beschadigt, kunt u net zo goed via deze methode de waarde bepalen en schade claimen als wanneer het een gemeentelijke boom betrof. In de praktijk accepteren verzekeraars en rechters deze berekening ook voor privé-bomen. Let wel: de methode geldt niet automatisch voor fruitbomen of productiebomen op privéterrein (zie volgende vraag), maar voor sier- en schaduwbomen op privédomein is ze bruikbaar en rechtsgeldig.
Wat is de conditiewaarde van een boom?
De conditiewaarde is een factor © in de Uniforme Methode die aangeeft hoe gezond en vitaal de boom is. Het is een getal tussen 1 en 0,1, waarbij 1 staat voor een boom in topconditie en 0,1 voor een erg zwakke boom. Bij het bepalen van de conditiewaarde kijkt men naar de huidige gezondheid (groei, bladbezetting), eventuele schade of ziekten, en de te verwachten levensduur. Een boom zonder gebreken, met volle kroon en lange toekomst krijgt C = 1. Een boom met wat gebreken of matige groei kan in de categorie 0,7 – 0,9 vallen. Zware beschadiging, ziekte of beperkt levensperspectief duwen C naar 0,4 of lager. De conditiewaarde zorgt ervoor dat een zieke of halfdode boom minder waard is dan een gezonde boom van gelijke grootte. Omdat het inschatten specialistisch kan zijn, wordt dit in moeilijke gevallen door een boomexpert gedaan. In SB250 staan richtlijnen (en zelfs de suggestie om een European Tree Worker in te schakelen) voor het bepalen van C.
Wat is de standplaatswaarde van een boom?
De standplaatswaarde (ST) is een factor die de waarde bijstelt naargelang de locatie waar de boom staat. Sommige locaties zijn moeilijker of zeldzamer voor grote bomen dan andere. In een stadscentrum is een volgroeide boom bijzonder, terwijl op het platteland bomen algemener voorkomen. De standplaatswaarde varieert van 1,0 (boom staat in een sterk verharde, stedelijke kern) tot 0,6 (boom staat in open landelijk gebied). Tussenliggende waarden: 0,9 voor dichtbebouwde woonwijken, 0,8 voor halfopen bebouwing, 0,7 voor randzones. Concreet krijgt een boom in bv. Brussel centrum ST = 1,0 en een identieke boom op het platteland ST = 0,6. Dit betekent dat de stadsboom 1,0 × basiswaarde rekent en de plattelandsboom slechts 0,6 × basiswaarde. De factor drukt uit dat een stadsboom “schaarser” en kostbaarder is in zijn context.
Wat is de basiswaarde van een boom?
De basiswaarde (B) is het fundament van de boomwaardeberekening. Het is de waarde puur op basis van de grootte (dikte) van de boom, zonder verdere correcties. Men berekent B door de stamdoorsnede-oppervlakte (in cm²) op 1,3 m hoogte te nemen en die te vermenigvuldigen met de eenheidsprijs (€/cm²). Bijvoorbeeld: een stam van 40 cm diameter heeft een oppervlakte van ~1257 cm²; vermenigvuldig dat met de eenheidsprijs (zeg €8,52/cm² in 2025) en je krijgt een basiswaarde van ~€10.709,64. Die eenheidsprijs wordt jaarlijks bepaald door de VVOG op basis van gemiddelde boomkwekerijprijzen. De basiswaarde vertegenwoordigt de vervangingskosten in theorie voor een boom van die grootte. Alle andere factoren (soort, standplaats, conditie, etc.) corrigeren vervolgens deze basiswaarde om tot de eindwaarde W te komen.
Wat is de eenheidsprijs in de Uniforme Methode?
De eenheidsprijs is het bedrag per vierkante centimeter stamoppervlakte dat in de berekening gebruikt wordt. Zie het als de “prijs per cm² boom” voor een gemiddelde boom. Deze eenheidsprijs (E) wordt jaarlijks vastgesteld door de VVOG. Ze baseren dit op de gemiddelde marktprijs van boomkwekerijen voor referentie-bomen. In feite nemen ze tientallen boomsoorten en bekijken de prijzen voor jonge bomen (dikteklassen 8 – 10, 10 – 12, 12 – 14 cm stamomtrek) in Vlaamse kwekerijen, en berekenen daar een gemiddelde prijs per cm² van. Dat is de eenheidsprijs. Dit getal wordt gepubliceerd op de VVOG-website en in vakliteratuur. Het wordt aangepast als de marktprijzen significant stijgen of dalen (richtlijn: bij >5% afwijking). Voor gevoel: in 1979 was E ongeveer €2,0/cm²; in recente jaren ligt het rond €8,5 per cm². Hoe hoger de eenheidsprijs, hoe hoger de berekende boomwaarden, want bomen “kosten” dan meer per cm². De eenheidsprijs zorgt ervoor dat de boomwaarde meegroeit met inflatie en economische realiteit.
Welke soorten schade zijn er bij bomen?
Er zijn vier hoofdsoorten fysieke schade te onderscheiden bij bomen: schorsschade, stamschade, tak- of kroonschade en wortelschade.
- Schorsschade is oppervlakkige schade waarbij de buitenste boomschors (bast) beschadigd of verwijderd is, maar het hout eronder niet of nauwelijks geraakt is. Dit kan gebeuren door een schaaf, botsing of vandalisme (bijv. met een mes in de bast kerven). Schorsschade opent de boom voor ziektes en kan tot waardevermindering leiden afhankelijk van hoe groot de wond is.
- Diepe stamschade gaat verder: hier is ook het onderliggende hout (spinthout/kernhout) beschadigd. Voorbeelden: een stevige botsing die een deel van de stam doet barsten, of gaten die in de stam zijn geboord. Dit ondermijnt de stabiliteit en gezondheid sterker dan alleen bastbeschadiging.
- Kroonschade betreft het verlies van takken of bladeren. Bijvoorbeeld: afgebroken zware takken door storm of fout snoeien, toppen van de boom wegnemen, etc. De kroon is essentieel voor fotosynthese; kroonschade kan de boom uit balans brengen en verzwakken.
- Wortelschade is schade aan het wortelgestel. Dit zien we vaak bij graafwerken: door rioleringswerken of funderingen kunnen wortels worden doorgesneden. Wortels zorgen voor verankering en opname van water/nutriënten; beschadiging daarvan kan leiden tot instabiliteit of langzaam afsterven van de boom.
Naast deze fysieke schades kennen we ook nog indirecte schade: bijvoorbeeld bodemverdichting (de grond rond de boom wordt zo hard gereden dat wortels geen zuurstof meer krijgen), overmatige droogte door grondwaterverlaging, of chemische schade (gifstoffen). Die uiten zich vaak in een verminderde conditie van de boom (bladval, taksterfte). In de Uniforme Methode zou zoiets zich vertalen naar een lagere conditiewaarde of via een schatting van wortelverlies (bij verdichting). Maar doorgaans vallen zulke zaken buiten de vier hoofdgroepen en zijn ze lastiger te kwantificeren.
Hoe kan schade aan bomen ontstaan?
Schade aan bomen kan op allerlei manieren ontstaan, meestal door menselijk handelen of natuurrampen. Enkele veelvoorkomende oorzaken:
- Verkeersongevallen: Een auto, vrachtwagen of landbouwvoertuig die van de weg raakt kan tegen een boom botsen. Dit leidt vaak tot ernstige stam- of bastschade, of de boom wordt helemaal omver gereden.
- Bouwwerkzaamheden: Graafmachines en kranen op werven beschadigen regelmatig wortels (door uitgraven) of raken de stam/takken. Ook het storten van grond op wortelzones of het rijden van zwaar materieel over de bodem veroorzaakt schade (wortelbeschadiging, verdichting).
- Snoeifouten of onderhoud: Onoordeelkundig snoeien (bijv. kandelaberen, te sterk inkorten) kan de kroon ernstig beschadigen. Ook maaien met machines kan schors aan de voet van de boom schrapen (maaischade).
- Vandalisme en kwaad opzet: Soms worden bomen opzettelijk beschadigd, bv. met een bijl insnijden, gaatjes boren en gif erin spuiten, in brand steken, of ringen (de bast rondom weghalen). Dit soort schade is vaak dodelijk voor de boom.
- Natuurgeweld en klimatologische omstandigheden: Stormen kunnen takken afbreken of hele bomen omverblazen. Blikseminslag kan een stam splijten. Strenge droogte kan onomkeerbare schade geven. (Hoewel dit “natuurlijke” schade is, kan de Uniforme Methode wel de waarde van het verlies aangeven, al is er dan meestal geen aansprakelijke partij om een claim bij neer te leggen.)
- Dieren: Minder gebruikelijk, maar soms kunnen bv. bevers bomen omknagen (in sommige regio’s realiteit), of vee dat schors van bomen afvreet. Ook hier ontstaat schors- of stamsschade.
Kortom, schade kan zowel door menselijke fout als door natuurlijke omstandigheden komen. Belangrijk is dat wanneer de schade door derden veroorzaakt is (menselijke activiteiten), de Uniforme Methode gebruikt kan worden om de financiële compensatie te berekenen. Bij natuurlijke schade (storm) kan de eigenaar eventueel beroep doen op verzekering als die dekking biedt, waarbij de boomwaarde ook een rol kan spelen.
Wat is een totaalverlies van een boom?
Een totaalverlies betekent dat de boom volledig verloren is – alsof hij “total loss” is. Dit is het geval als de boom geveld of gestorven is door de schade, of zó erg beschadigd dat herstel ondenkbaar is. Concreet: bij totaalverlies beschouwt men de boomwaarde 100% verloren. De schadevergoeding wordt dan gelijkgesteld aan de volledige waarde van de boom vóór het incident. In de Uniforme Methode-context spreekt men van totaalverlies als de som van verschillende schades 100% of meer bedraagt. Bijvoorbeeld, een boom waarvan de stam is doorgezaagd is evident een totaalverlies (100%). Ook als een boom nog staat maar bv. >60% van zijn wortels kapot zijn en >40% van de kroon weg, zal hij het waarschijnlijk niet redden – praktisch totaalverlies. Totaalverlies impliceert doorgaans dat de boom gerooid moet worden. De claim bij totaalverlies omvat de boomwaarde (volledig) en vaak ook de kosten om de resten te verwijderen en eventueel te herplanten (herstel in natura, indien van toepassing). Voor de gedupeerde betekent totaalverlies dat hij zijn boom kwijt is en financieel gecompenseerd wordt voor die volledige schade.
Hoe bereken je een totaalverlies van een boom?
In feite is een totaalverlies berekenen eenvoudiger dan gedeeltelijke schade: je berekent de boomwaarde W volgens de Uniforme Methode alsof de boom intact is – dat bedrag is de schade. Bij totaalverlies heb je geen percentage nodig, het is gewoon 100% van W. Wel kijk je of de boom vervangbaar is door een nieuwe. Zo ja, dan hanteer je vaak de vervangingswaarde: dat kan iets lager uitvallen dan W, namelijk gelijk aan de kosten voor een nieuwe boom van vergelijkbaar formaat planten (inclusief verwijderen van de oude). Zo nee (de boom is onvervangbaar door leeftijd/omvang), dan claim je het volle bedrag W als schadevergoeding. Formeel volgens de methode: is de boom volledig vernield én onvervangbaar, dan “schade = W”. Is hij volledig vernield maar wel vervangbaar door een nieuwe boom, dan “schade = kostprijs rooi + herplant” en past men de formule zelf niet toe. In de praktijk zal een expert bij twijfel beide benaderingen uitrekenen en mogelijk claimen wat het hoogste rechtvaardige bedrag geeft. Maar meestal is het duidelijk: een jonge boom – vervangingskosten, een monumentale boom – boomwaarde. Samengevat: bereken W, en neem 100% daarvan (of de reële vervangingskosten) als schadesom.
Wat is de soortwaarde van een boom?
De soortwaarde (S) is een factor die aangeeft hoe de boomsoort zich prijstechnisch verhoudt tot de “gemiddelde boom”. Het is de verhouding van de prijs per cm² van die specifieke soort tot de algemene eenheidsprijs. Simpel gezegd: dure, zeldzame of lastig kweekbare soorten krijgen S > 1; makkelijk te kweken, algemene soorten krijgen S < 1. S varieert typisch tussen ongeveer 0,3 (zeer goedkope soorten) tot wel 8 of 9 (zeer dure soorten). Voorbeelden: een gewone zomereik of beuk – S rond 1 (referentie). Een treurberk cultivar die moeilijk te vermeerderen is – S misschien 2 of 3. Een exotische soort die bijna niet voorkomt en duur is in aanschaf – S nog hoger. De VVOG publiceert jaarlijks een lijst met alfabetisch alle soorten en hun actuele S‑waarden. Ook cultivars (soortvariëteiten) hebben aparte waarden. De soortwaarde is bedoeld om recht te doen aan het economische aspect van de soort: het is immers duurder om een bepaalde soort in dezelfde maat terug te krijgen, dus die vertegenwoordigt meer waarde.
Wat is de plantwijzewaarde bij de Uniforme Methode?
De plantwijzewaarde ℗ geeft aan in welke plantverband de boom staat en daarmee hoeveel impact hij individueel heeft. P = 1,0 voor een solitaire boom die op zichzelf staat. Staat de boom in een rij of groep, dan daalt P omdat het verlies van één boom in die setting minder opvalt of ecologisch minder erg is (de andere bomen vangen het deels op). De schaal loopt van 1,0 (solitair) tot 0,4 (boom in een grote groep > 10 stuks). Tussenstappen: 0,9 voor een mooie aaneengesloten rij bomen, 0,8 voor een rij met gaten, 0,7 voor een klein groepje van enkele bomen, 0,6 voor een groep van 6 – 10. Het idee hierachter: een laan met 50 identieke bomen verliest niet al zijn waarde als eentje wegvalt – de laan blijft grotendeels intact (P iets lager per boom). Maar een beeldbepalende alleenstaande boom weghalen betekent het hele beeld is weg (P maximaal). Bij meerstammige bomen wordt een trucje gebruikt: men rekent elke stam als een “groep van 2 – 5” met P = 0,7, en telt ze dan op, zodat de totale waarde van een meerstammige boom ook hoger uitkomt dan die van één enkele stam, maar minder dan als al die stammen solitaire bomen zouden zijn.
Wat is de meerwaardefactor (M)?
De meerwaardefactor (M) is een extra factor (tussen 1 en 2,5) die een boom kan krijgen als hij bijzondere ecologische of cultuurhistorische waarde heeft. In de meeste gevallen is M = 1, wat betekent geen extra waarde bovenop het gewone. Maar als een boom bijvoorbeeld een beschermd monument is, of een zeer oude holle boom vol leven, of een boom met zeldzame fauna/flora, dan wil men dat honoreren in de waarde. M werd in 2020 geïntroduceerd om dat mogelijk te maken. Praktisch: men gaat een checklist van kenmerken na (bv. grote holtes, bijzondere paddestoelen, hoge leeftijd, nestplaatsen, monumentale status). Afhankelijk van hoeveel van die kenmerken van toepassing zijn, krijgt de boom M = 1,5 of M = 2 of M = 2,5. Bijvoorbeeld: een boom op de officiële inventaris van beschermde erfgoedbomen krijgt minimaal M = 1,5. Een boom met meerdere (zeg 4) ecologische kenmerken van waarde of een combinatie erfgoed+ecologie kan M = 2,0 krijgen. Een individueel beschermde boom of een boom die echt uitzonderlijk scoort op alle vlakken krijgt M = 2,5 (maximaal). Die M vermenigvuldigt de waarde, dus kan een boom tot 2,5 keer meer waard maken dan normaal. Dit zorgt ervoor dat bv. een 300-jarige eik met holten (die qua conditie misschien niet perfect is) toch een veel hogere waarde krijgt dan een “gewone” eik. M wordt alleen toegepast als specifieke criteria vervuld zijn, anders blijft hij 1.
Wat is VVOG?
VVOG staat voor Vereniging voor Openbaar Groen. Dit is een Vlaamse organisatie (vzw) die gemeenten, professionelen en groenliefhebbers ondersteunt inzake openbaar groenbeheer. De VVOG is de instantie die in 1978 – 1979 de Uniforme Methode voor waardebepaling van bomen heeft ontwikkeld, samen met de overheid. Sindsdien beheert de VVOG de methode: ze publiceren jaarlijks de eenheidsprijs en soortwaardelijst, geven opleidingen en updates (zoals de toevoeging van de meerwaardefactor), en ontwikkelen hulpmiddelen (zoals software) om de boomwaarde te berekenen. Voor vragen over de methode of voor de actuele parameters kan men bij de VVOG terecht. Kortom, VVOG is de “moeder” van de Uniforme Methode en dé kennisbron over boomwaardering in Vlaanderen.
Waarom niet gewoon nieuwe boom planten als schadevergoeding?
Deze vraag komt vaak: “Als een boom stuk is, plant je toch gewoon een nieuwe? Waarom zulke hoge claims?”. Het probleem is dat een nieuwe boom planten niet de verloren waarde meteen compenseert. Een grote boom van pakweg 50 jaar oud heeft jarenlang groei-investering gehad, een groot kroonvolume, ecologische functies en esthetische impact. Een jonge boom (zelfs een grote maat boom van de kwekerij) begint eigenlijk weer van voren af aan. Het duurt tientallen jaren voor die nieuw geplante boom dezelfde dimensies en voordelen biedt als de oude. De Uniforme Methode probeert precies dát verschil in waarde te kwantificeren. Een rekenvoorbeeld: een oude boom is €10.000 waard volgens de methode. Een nieuwe jonge boom planten kost €1.000. Dat enorme gat (€9.000) representeert de “niet inhaalbare” waarde – je kunt immers niet in één klap 50 jaar groei kopen. Dus enkel een nieuwe boom aanbieden zou de eigenaar te kort doen. In sommige gevallen (jonge bomen) is een nieuwe boom wél een adequate oplossing, daarom dat de methode bij vervangbare bomen ook inzet op vervangingswaarde. Maar bij grote, oude bomen is het verlies aan karakter, schaduw, biodiversiteit, etc. niet te vergoeden met alleen de plantkost van een kleintje. Daarom hanteert men geldbedragen die overeenkomen met de werkelijke waarde van wat verloren is gegaan, bovenop de kosten van een nieuwe aanplant. Dit moedigt ook voorzichtigheid aan: men zal twee keer nadenken voor men een waardevolle boom beschadigt als men weet dat het geen kwestie is van “we planten wel een nieuwe en klaar”, maar dat er een forse financiële claim kan volgen.
Kan ik zelf de boomwaarde berekenen of heb ik een expert nodig?
In principe kun je met de juiste gegevens en tabellen zelf een boomwaarde berekenen – de formule is openbaar en de nodige tabellen (soortwaarden, etc.) zijn beschikbaar via VVOG. Voor een simpele situatie (bv. eigen boom, je meet omtrek en zoekt soortwaarde op) kun je een aardige schatting maken. De VVOG biedt ook een BoomwaardeCalculator aan waarin je stap voor stap de gegevens invoert en die de waarde uitrekent. Maar, er zijn twee aandachtspunten: (1) Je moet de gegevens correct kunnen bepalen. Metingen (omtrek, kroonverlies, wortelzone) moeten nauwkeurig zijn. (2) Vooral de conditiewaarde en het schadepercentage vergen expertise. Het inschatten van hoe gezond een boom is of hoeveel % wortels verloren ging, is niet eenvoudig voor een leek. Daarom schakelen verzekeraars en rechters liever een boomdeskundige in. Die heeft ervaring en kan zijn inschattingen staven. Voor een indicatie kun je het zelf doen, maar voor een officiële claim is het verstandig een expert (bv. een European Tree Technician of erkend boomtaxateur) in de arm te nemen. Bovendien zal de tegenpartij een amateurberekening minder snel accepteren. Samengevat: zelf berekenen kan, maar voor nauwkeurigheid en geloofwaardigheid bij betwisting is een expert aanbevolen en erg nuttig.
Wat is het Standaardbestek 250 (SB250)?
SB250 is het Standaardbestek 250, een standaard bestektekst die in Vlaanderen gebruikt wordt voor wegen- en infrastructuurwerken (inclusief groenaanleg en ‑beheer). Het is als het ware een typecontract opgesteld door de overheid, waarin technische bepalingen staan waaraan aannemers zich moeten houden. Versie 1.0 van SB250 (uit 1996) heeft de Uniforme Methode opgenomen als verplichte referentie voor boomwaardering. Dat betekent dat in elk overheidsbestek dat van SB250 gebruikmaakt, er clausules staan over boomschade berekenen volgens de Uniforme Methode en schadevergoeding dienovereenkomstig. SB250 bevat ook formulieren of codes voor boomwaarde en boomschade. Als aannemer weet je dus bij voorbaat: beschadig ik een boom, dan zal de waarde volgens VVOG-methode uit het bedrag van mijn werk gehaald worden of moet ik dat bijpassen. SB250 is zo een belangrijk instrument om bomen te beschermen bij werken – het maakt de waarde expliciet onderdeel van de overeenkomst. Voor gemeentelijke diensten en juristen is SB250 een kapstok: het geeft de Uniforme Methode een quasi-wettelijke status bij aannemingen.
Zijn er in Wallonië en Brussel andere methodes voor boomwaarde?
Ja, zowel Wallonië als Brussel hanteren hun eigen methodiek. In Wallonië is er een methode vastgelegd via een gewestelijke omzendbrief (Circulaire 2660 – La méthode de détermination de la valeur d’agrément des arbres en région wallonne) die lijkt op de Uniforme Methode maar licht verschilt (o.a. extra factor voor boomvorm en andere parameters). Brussel heeft een methode in het Hoofdstedelijk Gewest, vastgelegd in hun standaardbestek (Cahier des Charges Typique, hoofdstuk K). In essentie doen ze hetzelfde: stamoppervlak × soortfactor × standplaats × conditie × aanplanttype × eventuele erfgoedfactor. Maar de exacte invulling en waarden kunnen verschillen. Bijvoorbeeld, de Waalse methode deelt het resultaat nog door ~40 om op een vergelijkbaar niveau uit te komen als de vroegere methode. Als u dus in Wallonië boomschade wilt claimen, moet u de Waalse formule toepassen; een Waalse rechtbank zal eerder die hanteren dan de Vlaamse VVOG-versie. Andersom in Vlaanderen geldt de Uniforme Methode als referentie. Die regionalisering is historisch zo gegroeid na 1980. Voor de leek zijn de verschillen klein, maar voor de correcte procedure is het belangrijk de juiste (gewestelijke) methode te volgen.
Wordt de Uniforme Methode erkend door verzekeraars en rechtbanken?
Ja, inmiddels wel. In de beginjaren ’80 moest de methode zich nog bewijzen, maar vandaag de dag wordt ze algemeen erkend als de standaard in Vlaanderen. Verzekeringsmaatschappijen gebruiken de berekeningen van de Uniforme Methode om uitkeringen vast te stellen bij schade aan bomen. Veel verzekeraars hebben experten die bekend zijn met de methode of schakelen specialisten in. Ook rechtbanken staan zeer positief tegenover een objectief berekende boomwaarde. Verschillende uitspraken (1985, 2003, enz.) hebben expliciet de methode aanvaard als grondslag voor schadevergoeding. Een rechter zal een goed onderbouwd rapport volgens de Uniforme Methode doorgaans volgen, tenzij de tegenpartij gemotiveerd kan aantonen dat het onjuist is (wat zelden lukt, aangezien het een redelijk conservatieve en onderbouwde methode is). Kortom, als u een claim indient met berekening volgens deze methode, heeft u een hoge kans dat verzekeraars en rechters dit honoreren. Het is immers een gestandaardiseerde en breed gedragen waardering, wat arbitraire schattingen voorkomt.